Portret van Karl Barth

De `Dogmatik

In 1926 vertrekt Barth van Göttingen naar Münster in Westfalen, waar hij zich ontwikkelt tot de oorspronkelijke en onafhankelijke theoloog die hij tot op heden gebleven is. In de tijd daarvoor heeft hij feitelijk nauwelijks op eigen wieken durven drijven en durven scheppen en vernieuwen; met een buitengewone eerbied voor het verleden heeft hij zich gedurende vijf collegesemesters verdiept in de geschiedenis van de systematische theologie: Calvijn, Zwingli, Schleiermacher en de belangrijke documenten van de reformatorische theologie (de geloofsbelijdenis van La Rochelle, de Geneefse Catechismus) zijn het onderwerp geweest van een diepgaande en gewetensvolle commentaar dat getuigt van’eerbied voor de fijnste nuances van de gedachtenwereld der reformatie, die hij, van de 16de tot de 19de eeuw, leert kennen zoals niemand anders in onze tijd. Pas daarna heeft hij het gewaagd een oorspronkelijk onderricht te beginnen en een aanvang te maken met een persoonlijk dogmatisch oeuvre, onder de titel Christliche Religionslehre. De faculteit had hem nl. verboden de term `dogmatiek’ te gebruiken, die toen in Göttingen was voorbehouden aan de lutherse leer! In Münster waagt hij de sprong, nadat hij een commentaar op de Eerste Brief aan de Corinthiërs (en speciaal op het grote hoofdstuk 15, dat handelt over de opstanding) en op de Brief aan de Fílippenzen heeft gepubliceerd, en wij zien in 1927 bij de trouwe `Christian Kaiser Verlag’ in München Die Lehre vom Wort Gottes, Prolegomena zur christlichen Dogmatik verschijnen. Dit werk, dat hij zelf enkele jaren later zal afwijzen, is een soort mislukte geniale poging, de eerste aanloop van iemand wiens krachten hem niet zover kunnen brengen als hij gewild had, een voorlopige schets van deze samenvatting van christelijke theologie die de grote Dogmatik zal worden. Dit monumentale werk zal hij onvoltooid moeten laten, want wie ziet de mogelijkheid dat een tachtigjarige nog de nodige kracht en tijd zal hebben om in totaal vijf geweldige delen uit te geven die nog gevoegd zouden moeten worden bij de twaalf die al verschenen zijn en zo een punt te zetten achter een Oeuvre zonder weerga in de geschiedenis van de theologie?

Niet in Münster echter, maar in Bonn, waar hij in 1930 gaat wonen, zal vanaf 1932 de Kirchliche Dogmatik verschijnen. Dit keer dekt de titel de inhoud en komt hij nauwkeurig overeen met de voor de gedachtenwereld van Barth zo beslissende taak van de gehele theologie: haar betrokkenheid op de boodschap en het leven der kerk. Ook schrijft hij in Bonn in 1931 een klein werkje, getiteld: Fides quaerens Intellectum: Anselms Beweis der Existenz Gottes. Ongetwijfeld is deze studie de onbekendste van al zijn werken, en toch heeft hij juist dit boekje, zoals hij zelf zegt, met de meeste liefde geschreven; hij geeft hierin een principiële uiteenzetting van aard en methode der theologie:

Het verstaan is bij het geloof inbegrepen. Dat betekent niet, dat begrip of verstand onvoorwaardelijk vereist zijn als basis of versterking van het geloof; het betekent eenvoudig, dat het tot het wezen van het geloof behoort steeds opnieuw naar kennis te streven. Hoe zou het anders kunnen? De God in wie wij geloven, is de waarheid, en zijn Woord is tot ons gericht als een waarheid die door ons gekend moet worden Wie in hem gelooft en hem, als gevolg daarvan, liefheeft, is slechts op Hem gericht, kiest daardoor de waarheid en zweert de leugen af. Geloven is in laatste instantie: hopen, d.w.z. de dag verwachten, waarop wij Hem in de heerlijkheid van Zijn Rijk van aangezicht tot aangezicht zullen zien. Wie zoekt naar verstaan, komt m het geloof stap voor stap tot dit laatste perspectief en laat geenszins het geloof achter zich. De gelovige, die op de weg van het geloof naar verstaan zoekt, bevestigt voor zich zelf en voor anderen zijn geloof. Maar hij wordt ook vervuld van vreugde, want hij ontdekt de waarde der waarheid. Het gaat loer zeker om een interpretatie van Anselmus van Canterbury, waarin wij ongetwijfeld een uitgesproken theologisch manifest van Barth moeten zien. Zijn overige Werken bevestigen het: bij het geloof behoort voor hem dit zoeken naar kennis, waarmee de christen zich rekenschap geeft van zijn geloof, en deze kennis is een bron van dankbaarheid en vreugde. 1

Nu kan hij al zijn mogelijkheden gebruiken, hij heeft zijn evenwicht gevonden, zijn manier van uitdrukken en zijn geweldig werkritme. Daar zijn de talrijke levendige en ontvankelijke studenten; een hele generatie van jonge predikanten, van leken uit alle beroepen, beschouwt hem als hun leermeester in het denken. Onder zijn collega’s van alle faculteiten in Duitsland heeft hij trouwe vrienden en vastberaden tegenstanders; de mensen in de kerk beginnen er zich rekenschap van te geven dat een gebeurtenis van uitzonderlijk belang de sleur en de stoffigheid van eerbiedwaardige kerkelijke instituten gaat verbreken: men kijkt naar hem, bewondert en ducht hem…

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31