Portret van Karl Barth

De belijdenis van het geloof

Na Barmen heeft Barth zich volledig ingezet voor de Bekennende Kirche en haar nog veel waardevols geschonken, voor zover dat toen van binnen uit nog mogelijk was. Hij blijft nog enige tijd in Bonn waar hij in 1935 nog een commentaar op het Credo publiceert. Maar in de lente van hetzelfde jaar wordt hij uit Duitsland verdreven en gaat hij, na tevergeefs een uitnodiging afgewacht te hebben om zich in Frankrijk te vestigen, in zijn geboortestad Bazel wonen, op geringe afstand van de grens, waardoor hij een goede gelegenheid heeft om de strijd te bezielen en nauwlettend gade te slaan, wat het uitwijzingsbevel juist wilde verhinderen. In Bazel ontvangt hij het nieuws en de mensen die er in geslaagd zijn de grens te passeren. Hier geeft hij clandestien die studenten hun vorming die zich de toegang tot de staatsfaculteiten in Duitsland geweigerd zien. Hier gaat hij ertoe over systematisch de kerk op de gehele wereld over de situatie in te lichten. Doordat hij minder direct bij de actie betrokken is en meer tijd heeft, schrijft hij in een buitengewoon snel tempo en publiceert hij brochures, artikelen voor kerkelijke en niet-kerkelijke bladen, toespraken en preken. Aldus legt hij de grondslag voor het geestelijk verzet tegen het nazisme in de gehele wereld.

De afstand en helderziendheid, de nabijheid en autoriteit van Barth, naar zijn vaderland verbannen en vaak verdacht bij zijn eigen regering, zijn minstens zo waardevol als zijn aanwezigheid in Bonn was. Men oordele er zelf over:

Laat ik met een klein verhaal mogen beginnen. Het speelde zich af in Darmstadt, waar een lezing over de kerk gehouden zou worden. De Gestapo komt in de zaal en wil de bijeenkomst opheffen, zoals het in deze jaren op talloze plaatsen in Duitsland gebeurd is. Het komt tot een discussie tussen de leidende beambten der Gestapo en de leiders der bijeenkomst. Op het hoogtepunt van het gesprek zegt de politieman tot de predikanten: `Mijne heren, nu moet u beslissen naar wie u moet luisteren naar mij, de zichtbare vertegenwoordiger der staat, of naar die imaginaire Heer, over wie u voortdurend praat’ Imaginaire, dus onzichtbare, ingebeelde, met werkelijke Heer! Ik hoef u met te zeggen, wie daarmee bedoeld werd In wat deze nationaalsocialistische functionaris zei, ligt de verklaring voor de gehele Duitse kerkstrijd…

Kunnen wij hier in Zwitserland verwachten, dat de kerk er is immers ook in dit land een kerk — hetzelfde presteren zou en wellicht ook al presteert, als wat wij de strijdende Duitse kerk zien presteren? Als u mij op deze vraag ten antwoord geeft Neen, dat verwachten wij niet, dan zou ik u graag de volgende vraag willen stellen: waarom verwacht u dat niet? Ik geloof niet dat er iemand onder ons is, die tot de kerk onjuiste verwijten zou willen achten. Zeker kan dus niemand met recht zeggen, dat het de kerk aan ijver, vlijt, vastbeslotenheid t a.v. de problemen van heden en aan deelneming aan de behoeften van het nationale leven ontbreekt. Maar misschien schiet de kerk te kort op een heel andere plaats: ook onze kerk gelooft misschien nog veel te veel aan de goede mens en te weinig aan de alleen-goede Heer. Te weinig en te veel! Misschien is daarom onze kerk inderdaad niet meer het licht in het duister, dat zij eigenlijk zou moeten zijn Nog te veel oude kerk, liberale kerk, zoals die kerk in Duitsland, die in 1933 onder de voet gelopen werd

En omdat ik nu over de kerk spreek, zou ik tot slot graag willen vragen: wat is toch die kerk, ook hier, bij ons? Het is al te gemakkelijk om daarbij aan de dominees of aan die paar zogeheten vromen te denken. Kerk zijn al diegenen, die op een of andere manier luisteren naar de oproep van de imaginaire Heer. Wanneer het mij gelukt is, u duidelijk te maken dat deze oproep van deze Heer ook ons aangaat, ieder van ons apart, dan heb ik vanavond niet tevergeefs gesproken. 1

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31