Hoofdsom der heilige leer

§ 7. GOD DE ALMACHTIGE

Gods Macht verschilt volkomen van de onmacht, is soeverein verheven boven de àndere machten, staat zegevierend tegenover de “Macht-an-sich”, hetgeen daaruit blijkt, dat zijn de Macht is van het Recht en wel van Zijn in Jezus Christus in daden betoonde en geopenbaarde Liefde. Zo is zij de totaliteit, de bepaling en de begrenzing van al wat mogelijk is en de macht over en in al wat werkelijk is.

Met het begrip “almachtig” geeft de geloofsbelijdenis een eigenschap Gods aan, een volkomenheid van Hem, die tevoren God de Váder werd genoemd. De geloofsbelijdenis kent blijkbaar alleen deze eigenschap. Toen men later poogde meer systematisch over God te spreken en Zijn Wezen nader te omschrijven, is men er spraakzamer op geworden. Men sprak dan van Gods aseïtas, Zijn in-Zich-zelve rusten, van de oneindigheid Gods in tijd-ruimtelijke zin en daarmee van Gods eeuwigheid. En men sprak aan de andere kant van Gods heiligheid en gerechtigheid, barmhartigheid en lankmoedigheid. Laat ons er goed van doordrongen zijn, dat, wàt men ooit van God moge zeggen met behulp van zulke menselijke begrippen, dergelijke begrippen enkel kunnen doelen op Hemzelve en dat geen van deze het Wezen Gods adaequaat kan vatten. God is onbegrijpelijk. Wat goedgunstigheid Gods, wat heiligheid Gods betekent, dat kan niet geconcludeerd worden door een of andere idee van goedgunstigheid en heiligheid, die wij mensen hebben, doch dit wordt bepaald vanuit het Wezen Gods. Hij is de Heer en Hij is de Waarheid. Wij kunnen ons slechts daarbij onderwinden Zijn Woord op onze lippen te nemen, alles aan Hèm ontlenend, volkomen aan Hèm ondergeschikt. In de apostolische geloofsbelijdenis staat, in plaats van alle mogelijke benamingen voor het Wezen Gods, alleen dit ene woord: Hij is almachtig, en dat – veelbetekenend! – in onmiddellijk verband met de naam “Vader”. Het ene woord vertolkt hier het andere: als Vader is God de Almàchtige, als Almachtige is God de Váder.

God is almachtig, dat betekent allereerst: Hij is Macht. En macht wil zeggen: kunnen, vermogen, mogelijkheid gericht op een werkelijkheid. Waar werkelijkheid geschapen, bepaald en onderhouden wordt, daar is ook een mogelijkheid, die aan haar ten grondslag ligt. En nu wordt van God gezegd: Hijzelve bezit mogelijkheid, Hij beschikt over dat kunnen en vermogen, dat werkelijkheid fundeert, bepaalt en onderhoudt. Hij bezit de Almacht, d.w.z. Hij houdt het aI in Zijn Hand. Hijzelve is de maat, die aan al het werkelijke en mogelijke ten grondslag ligt. Er is geen werkelijkheid die niet in Hem gegrond is als in haar mogelijkheid; er bestaat anderzijds geen mogelijkheid, geen werkelijkheidsgrond, die voor Hem enige beperking en begrenzing zou kunnen betekenen. Hij kàn, wat Hij wil. Men zou derhalve Gods Macht ook kunnen aanduiden met Vrijheid. God is vrij in de meest volstrekte zin van het woord. In deze vrijheid zijn de noties van eeuwigheid, alomtegenwoordigheid, oneindigheid opgenomen. Hij heeft macht over alles wat in het gebied van ruimte en tijd mogelijk is; Hij is de maat en de grond van ruimte en tijd; voor Hem bestaan geen grenzen. Dat alles evenwel klinkt rijkelijk filosofisch en inderdaad zijn we hiermee in de verste verte nog niet genaderd tot datgene wat de Schrift en de kerk met het woord: Almacht, als eigenschap Gods eigenlijk willen uitdrukken. Er is zoveel dat macht heet en dat graag voor “almacht” zou willen doorgaan, dat echter met de Almacht Gods niets heeft uit te staan. Wij zullen ons er voor moeten wachten in de geloofsleer algemene begrippen te construeren.

In onze stelling zijn mitsdien in drieërlei gradatie beperkingen aangebracht: 1) Gods Macht verschilt volkomen van de onmacht, 2) is souverein verheven boven de àndere machten en 3) staat zegevierend tegenover de “Macht-an-sich”.

1)

Gods Macht onderscheidt zich van alle vormen van onmacht. Er bestaat n.l. ook een macht van de onmacht, een mogelijkheid van het. onmogelijke, en wel geheel of gedeeltelijk. God echter is noch geheel noch gedeeltelijk on-macht, doch reële macht. Hij is. niet Iemand, die tot niets in staat zou zijn (b.v. naar de gelijkenis van een edele maar, weerloze geest), of niet alles zou kunnen; integendeel, Hij onderscheidt Zich van alle andere machten dáárdoor, dat Hij kan wat Hij wil. Waar een zekere mate van on-macht in aanmerking genomen moet worden, hebben we het in geen geval over God. Waar men zich God meer of min geestelijk-afzijdig voorstelt, op grote afstand, kan onmogelijk deze God bedoeld zijn, maar een wezen dat innerlijk zwak is. God is niet een soort schim of schaduw. God staat lijnrecht tegen-over elke vorm van onmacht, elke niet-machtige bestaanswijze.

2)

God is souverein verheven boven alle andere machten. Deze andere machten dringen zich geheel anders aan ons op dan God. Schijnbaar zijn ze het enig werkelijke, dat zich aan ons voordoet. God echter staat niet op één lijn met de machten in de wereld, is ook niet de hóógste van hen, maar verheft zich souverein boven alle andere machten, Hij wordt door hen niet ingeperkt, is van hen nimmer afhankelijk, integendeel, Hij is de Heer der heren en de Koning der koningen, Hij heerst op zulk een wijze, dat al deze machten, die op zichzelf stellig reële machten zijn, reeds tevoren aan die eigensoortige Macht onderworpen zijn, die de Macht Gods is. Vergeleken bij Hem zijn het geen machten, die zich met Hem zouden kunnen meten. Hun bestaan en bestand zijn van een andere, een onmetelijk minderwaardige orde.

3)

En nu de derde graad, de laatste, die tevens de belangrijkste is, omdat hier de grootste verwarringen dreigen: God is niet de “Macht – an – sich“. De som van alle macht: het kunnen, de mogelijkheid, de vrijheid, naar hun zuiverste wezen, geabstraheerd van hun bepaalde vormen, de absolute vrijheid, het kunnen als kunnen, Macht op en voor zichzelf is een gedachte, die het menselijk brein in vervoering kan brengen. Zou God de som zijn van alle souvereine macht, volstrekte potentia? Vaak heeft men het zo verstaan, en het ligt zo voor de hand, zich deze potentia, deze Macht-an-sich, deze zelfgenoegzame machtigheid in te denken als het goddelijke, het diepste, zuiverste en schoonste. Het is zo verleidelijk deze Macht-an-sich te bewonderen en te verheerlijken, te aanbidden en te loven als het diepste geheimenis van het bestaan. U herinnert zich nog wel, hoe Hitler, wanneer hij over God placht te spreken, Hem de “Almachtige” noemde. Echter niet de “almachtige” is God; niet vanuit, een alles omvattend, algemeen begrip “macht” valt op te maken wie waarlijk God is. Men kan God niet vreselijker misduiden dan door deze “almachtige” God te noemen, want de “almachtige” is de bóósheid, gelijk ook de “Macht-an-sich” de boosheid is. De almachtige – dat is de chaos, het kwade, dé kwade, de duivel. Men zou inderdaad niet beter kunnen omschrijven en definiëren wat duivel is, dan door zich een voorstelling van een in zichzelf rustend, vrij, souverein alvermogen te vormen. Deze bedwelmende, roes-verwekkende machtsidee is de chaos, het “tohoewabohoe” (het “woest en ledig”, Gen. 1), dat God door Zijn scheppend handelen achter Zich gelaten heeft, dat Hij niet gewild heeft, toen Hij hemel en aarde schiep. Dat is volkomen het tegenovergestelde van God; deze macht is het gevaar dat de door God geschapen wereld voortdurend bedreigt: het binnendringen, het offensief van deze onmogelijke mogelijkheid der wilde willekeur, die enkel potentia, die Macht-an-sich wil zijn, en als zodanig in deze negatieve qualiteit, als deze On-zin zich wil doen gelden en heerschappij wil voeren.

Waar men de “Macht-an-sich” eert en vereert, waar zij gezaghebbend wil optreden en het “recht”! wil stellen, daar hebben we te maken met de “Revolution des Nihilismus”. (noot) “Macht-an-sich” is n.l. het nihil, het “niets” en wanneer “Macht-an-sich” voor het voetlicht treedt en naar de tekenen der heerschappij grijpt, dan wordt er geen orde geschapen, maar breekt een totale revolutie, een omverwerping en vernietiging uit. “Macht-an-sich” is demonisch en betekent het einde van alle dingen. Gods Macht, de werkelijke macht is het tegenovergestelde van deze macht. Ook tegenover déze macht is ze souverein verheven, ja méér dan dat: zij stelt zich als het vólstrekt tegenovergestelde daarvan. God wijst zonder meer deze revolutie van het nihilisme af. Hij is naar Zijn aard de zegevierende tegenpartij, d.w.z. als God Zich verheft, gebeurt er hetzelfde als wanneer de zon door de nevelen breekt: dan stort de kracht van deze “Macht-an-sich” neer, zij bezwijkt en komt ten val. Dan wordt deze macht ontmaskerd in al haar gruwelijkheid en dan verliest zij de eerbied, waarmee men haar omhangen had. Dan gaan de demonen er smadelijk vandoor! God en de “Macht-an-sich” sluiten elkaar volkomen uit. God is de totaliteit van het mogelijke, de “Macht-an-sich” echter is de som van het onmogelijke.

In hoeverre is nu Gods Macht het volkomen tegenovergestelde van de “Macht-an-sich”, in hoeverre is zij “überlegen”, verheven boven alle andere machten en verschillend van elke vorm van ònmacht?

De H. Schrift spreekt over Gods Macht, n.l. daar, waar zij zich betoont in al haar overwinningen; maar nooit wordt deze macht geïsoleerd van het recht. Gods Macht is in haar oorsprong en wezen de macht-van-het-rècht. Zij is niet potentia (machtigheid, vermogen) zonder meer, maar potestas, dus wèttige, op rècht gegronde macht.

Wat is recht? Wij moeten, teruggrijpende op het voorgaande, erkennen: Gods Macht is de macht van het recht, n.l. juist voorzover zij de Almacht van God de Vader is. Hierbij hebben we te denken aan hetgeen als het innerlijk leven Gods, het leven van God als Vader van Zijn Zoon, werd gekenschetst, het leven van die God, die in Zichzelve niet eenzaam is, maar die leeft en in eeuwigheid regeert als Vader van Zijn Zoon; die naar Zijn diepste Wezen in deze gemeenschap als God bestaat. Gods Almacht als rechtmatige macht is derhalve de macht van die God, die in Zichzelf Liefde is. Wat zich te weer stelt tegen deze Liefde, wat op zichzelf wil staan in isolement en daarin volhardt, om zichzelf te kunnen handhaven, is als zodanig onrecht en daarom ook geen echte macht. Dat is door God eens voor al afgewezen. Dat is door de schepping als daad der Liefde afgewezen. Wat God echter bevestigt, is een Orde en wel in die zin, waarin in het Wezen Gods zelf, tussen Hem en Zijn Zoon en de H. Geest orde bestaat. Gods Macht is een macht, die ordent, die als macht der Liefde ordent; die de door Hemzelf geordende wegen gaat en tot de doeleinden leidt, door Zijn Orde gesteld. Gods Macht is heilig, rechtvaardig, barmhartig, geduldig, goedgunstig. Hierin tenslotte verschilt Gods Macht van de onmacht, dat Hij de drie-enige God is. In Zijn wezen als Vader, Zoon en H. Geest is er over beslist dat alleen de acte der liefde een waarachtige macht oefent.

God als deze macht is de macht van Zijn vrije liefde in Jezus Christus, in Hem metterdaad betoond en geopenbaard. Wij hebben dus weer op Gods Werk te zien, als de totaliteit van al wat mogelijk en werkelijk is. Wat God in Zijn genade is en bewerkt, dat is de som van al hetgeen terecht macht en vermogen, vrijheid en mogelijkheid genoemd kan worden. Gods Macht is geen karakterloze macht en daarom zijn al die kinderachtige vragen: of God ook zou kunnen maken, dat 2 x 2 = 5 zou zijn en al zulke meer, zo leeg en zinloos, want achter zulke vragen steekt een dol, demonisch, “absoluut” (dj. losgemaakt) begrip van “kunnen”. Een macht, die zou kunnen liegen, zou geen werkelijke macht zijn. Ze zou onmacht zijn, een macht van het nihil, die meent “àlles” te kunnen beweren en over “àlles” te kun­nen beschikken. Zij heeft met God en dus met de werkelijke Macht niets uit te staan. Gods Macht is war e Macht, en zo is zij boven alles verheven. “Ik ben God de Almachtige; wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht!” (Gen. 17 : 1). Gezien vanuit Hem, die hier “Ik” zegt, wordt bevestigd, wie de almachtige God is en wat derhalve Almacht inhoudt. Of, gelijk wij elders uit de Schrift horen: “Mij is gegeven alle macht (alle gezag-en-volmacht) in hemel en op aarde”(Matth. 28 : 18). Hèm, Jezus Christus, is zij gegeven. In dit w e r k Gods, Christus onder ons, wordt zichtbaar wat Zijn Almacht is, n.l. de levende, heilzame en rechtmatige macht. O p d e z e w ij z e is God de totaliteit, de bepaling en de begrenzing van al het mogelijke. En in deze hoedanig­heid is Hij verhéven boven al hetgeen werkelijk is, als de transcendente God en is Hij tegenwóórdig in al het werke­lijke, als de immanente God – Hij, die het Subject is, die God, die het Woord spreekt, dat heilig is en goed en Zijn werk volbrengt, dat heilig is en goed.

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26