De brief aan de Romeinen, kort verklaard

 

 

Voorwoord

Deze korte verklaring van de Brief aan de Romeinen is een kleinere en jongere (intussen ook al weer ouder geworden) broer van de Römerbrief van 1918 en 1921. Ze is ontstaan als manuscript voor een in de winter 1940/41 in Bazel voor de volkshogeschool gehouden college. Men zal er nauwelijks iets in merken van de bijzondere spanning waarin ook wij in die jaren geleefd hebben. Wel mag het toch wel unieke feit vermeld worden, dat ik enkele van deze colleges (ik geloof dat het die over Romeinen 8 waren) in het een beetje versleten uniform van een man van de Bewapende Hulpdienst gehouden heb. Maar verder was ik, net als toen in 1933 in Bonn, tamelijk vastbesloten nu pas goed bij de kern van de zaak te blijven, ‘alsof er niets gebeurd was’. 1 Het manuscript is sindsdien op verschillende manieren vermenigvuldigd. De aandrang het te laten drukken heb ik tot dusverre weerstaan, tot de vraag om dat wel te doen zo dringend op me afkwam, dat ik mijn bezwaren minder belangrijk vond. Hier is dus wat men heeft gevraagd.

Het is echt een korte verklaring van de Brief aan de Romeinen. De lezer zal zich genoodzaakt zien op veel punten aanvullingen in andere commentaren te zoeken. Wie uitvoeriger uiteenzettingen van mijn hand over de Brief aan de Romeinen zou willen lezen, zal óf mijn latere geschriften, en dan in het bijzonder de Kirchliche Dogmatik ter hand moeten nemen. Het spreekt immers vanzelf dat deze tekst ook mij niet losgelaten heeft. In de voetnoten, tenminste bij enkele langere gedeelten, zijn verwijzingen te vinden naar mijn in andere geschriften voortgezette pogingen hem meer recht te doen; daarbij is te zien dat wat hier geponeerd wordt soms ook al weer achterhaald is. Op de Brief aan de Romeinen raken we immers niet uitgestudeerd. Daarom ‘wacht’ hij nog steeds (zoals ik in het voorwoord wat overmoedig gezegd had) – zeker ook op mij.

Over de verhouding van dit boek tot het, of tot de beide oudere, zou in taalkundig, methodisch en zakelijk opzicht veel te zeggen zijn. Dat er hier geen sprake is van een soort uittreksel van de uiteenzettingen van toen is bij een eerste blik te zien. Ik neem aan dat ik daarover van deze of gene recensent wel iets te horen zal krijgen. De opmerkingen die ik daar zelf over zou kunnen maken moeten hun en de andere lezers maar bespaard blijven. Mijn bedoeling was beide keren Paulus zelf te laten spreken – en dat moet, als ik ooit weer eens iets over de Brief aan de Romeinen zou zeggen, ook in de toekomst zo blijven. Het voorbehoud dat daarbij te maken is: ‘in zoverre als ik hem begrijp’, is voor iedere uitlegger onvermijdelijk en dus ook voor mij. Mijn hoop was en is dat Paulus sterk genoeg is om zich, ook door het middel van de steeds nog en steeds weer tekortschietende verklaringen heen, zelf gehoor te verschaffen.

Tenslotte moet ik hier opmerken dat ik degenen, die deze colleges volgden en die geen Grieks kenden, gevraagd heb mijn uiteenzettingen aan de hand van een moderne vertaling (Weizsäcker, Schlatter, Züricher Bibel, Menge) te volgen. Het ontbreekt mij helaas aan de tijd de lezers van dit boek de tekst, zoals ik hem nu als één geheel in het Duits zou vertalen, voor te leggen in een vorm, die én de oorspronkelijke tekst zuiver weergeeft én goed leesbaar is. Daarom moet ik hun vragen een van die andere vertalingen erbij te nemen, eventueel ook mijn eigen vertalingen van 1918 en 1921, die ik hier niet meer wilde laten afdrukken.

Bazel, februari 1956

(1. Toen Hitler in januari 1933 de macht in Duitsland gegrepen had ging er een golf van enthousiasme door de Duitse Evangelische Kerk. In zijn brochure Theologische Existenz heute!, Miinchen 1933, vermaande Barth de Duitse theologen zich niet door deze golf mee te laten slepen en bij de kern van de zaak te blijven ‘alsof er niets gebeurd was’. Met andere woorden: het evangelie van Jezus Christus is het centrum van de geschiedenis. Noot van de vertaler.)

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14