Ga toch niet aan Uw knecht voorbij

 

 

 

 

 

De werken Zijner handen zijn waarheid en recht; betrouwbaar zijn al Zijn bevelen. Psalm 111 : 7.

De werken van Gods handen — daarbij denken we nu aan Gods daad, dat Hij Zijn lieven Zoon lijden en sterven liet onder de handen der menschen, onder ons aller handen. En wij denken verder aan het gebroken brood en den vergoten wijn, welke de Zoon Gods Zelf ons naliet als teekenen van wat er geschiedde: Doet dit tot Mijne gedachtenis! Deze werken Zijner handen zijn waarheid en oordeel. Maar wie hier niet zou twijfelen, zou hier ook niet gelooven. Hoeveel oogen hebben in dat gebeuren slechts de bevestiging gezien van het feit, dat het menschenleven een duister raadsel is — ja zelfs de verdiende straf voor den overmoed om dat raadsel  nochtans  te willen  oplossen!

„Wie heeft onze prediking geloofd en aan wien is de arm des Heeren geopenbaard?” [noot] Ik? Het is beter, als wij inzien, dat met al dat Ik-roepen hier weinig, neen: niets bereikt wordt. Het geloof, dat zich houdt aan den gekruisigden Zoon Gods, en dat in het teeken van brood en wijn het lichaam en het bloed van den Gekruisigde ontvangt, dat geloof mag zeker niet Ik! roepen. Blinden zijn het, die hier zien, lammen zijn het, die hier wandelen. Niet ons geloof is waarheid en oordeel; maar de werken Gods zijn het, die het geloof ontdekt. Niet doordat Hij ons tot geloofshelden maakt, zijn we met God verzoend, maar doordat Hij in onze plaats getreden is, doordat Hij Zichzelf gaf aan ons twijfelzuchtig geloof; doordat Hij ons, in onze leegheid, vervulde met Zichzelf. Al Zijn geboden zijn getrouw. Al Zijn geboden loopen namelijk daarop uit, dat wij niet Ik! maar : Gij! roepen, en zóó in onze armoede rijk en in onzen honger verzadigd worden. Wij zijn ieder oogenblik verloren, waarin wij, in plaats van Hem aan te hangen, uitgaan naar wat ons mogelijk of onmogelijk lijkt om te gelooven. In Hem, maar werkelijk in Hem, en in Hem alleen, zijn wij gered.

Heere Jezus Christus! Nu staat Gij voor de deur en klopt, en nu moeten wij Uw stem hooren en de deur opendoen, opdat Gij bij ons binnenkomt en avondmaal met ons houdt en wij met U. Wij verlangen naar dat alles, en zijn toch tot dat alles zoo onbekwaam. Wij gelooven, o Heere, kom ons ongeloof te hulp! Wij geven ons in Uw handen! Amen.

 

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21