Een heel andere God

IV. DE CHRISTEN IN DE MAATSCHAPPIJ

Niet wijzelf maar Christus

In september 1919 houdt Barth op een conferentie van progressieve Duitse christenen in het Thüringse dorpje Tambach een voordracht over Der Christ in der Gesellschaft. Het thema de christen in de maatschappij stamt van de organisatoren. Barth geeft daar echter een radicale wending aan:


De christen – wij zijn het er wel over eens,
dat daarmee niet de christenen bedoeld kunnen
zijn: noch de massa der gedoopten, noch wellicht
het uitverkoren groepje religieussocialisten, ook
niet de fijnste keur van de edelste, vroomste
christenen, aan wie we verder nog kunnen
denken. De christen is de Christus/ De christen is
dat in ons, wat niet wijzelf zijn maar Christus in
ons.

(ChrGesell, 6v.)

Waar de organisatoren een ethisch verhaal verwachten –het programma spreekt van de ethische beginselen van Jezus, als leidraad van iedere openbare, nationale en mondiale maatschappijhervorming toepassen– komt Barth met een fundamenteel theologische uiteenzetting. Vanwaar deze wending?

Hoe komt Barth van de vraag naar het menselijk handelen naar het handelen van God in Christus? Het antwoord op deze vraag ligt in het verlengde van Barths ervaring van 1914, die in 1919 –nu de oorlog voorbij is en volgens velen alles anders moet – niet wezenlijk veranderd is. Wat kunnen de beste voornemens doen tegen de onverbiddelijk verder gaande eigenwettelijkheid van het maatschappelijk leven? En wat voor verschil maakt het daarbij of het de goede voornemens van christenen zijn? Als wij christenen een reden hebben te beweren dat de maatschappij niet aan haar eigen (nood)lot is overgeleverd, dan is die gelegen in dát in ons, wat wij niet zelf zijn: de Christus. Met andere woorden: in datgene, wat christenen alleen maar kunnen belijden – in grote verlegenheid. Meer hebben zij niet te melden, dát ech ter moet met stelligheid worden gemeld:


Om God gaat het, om de beweging van God
uit, om ons bewogen zijn door Hem, niet om de
religie. Uw naam worde geheiligd! Uw rijk kome! Uw
wil geschiede!

(ChrGesell, 15)

En als het dan om God gaat, dan gaat het om God-in-Christus, wel te verstaan:


Christus is het onvoorwaardelijke nieuwe van
boven, de weg, de waarheid en het leven van God
onder de mensen.

(ChrGesell, 15)

Met het oog op de verlossing

Der Christ in der Gesellschaft is een eerste poging van Barth om deze beweging van God-in-Christus systematisch te begrijpen. Hij doet dat vanuit de uiteindelijke strekking van die beweging, namelijk het Rijk van God:


Het laatste woord luidt Rijk Gods, schepping,
verlossing, voleinding van de wereld.

(ChrGesell, 23)

Het Rijk Gods is niet alleen het verlossende woord dat wij tegemoet zien en dat ons in stelling brengt tegen het bestaande. Het is alles door en tot hem [Christus] geschapen, het rijk is ook het rijk van de natuur: ook dat wat is, mag er wezen. De Christus in de maatschappij is niet de totale destructie van een verkeerde wereld. Er is een verkeerd nee tegen de wereld, een terrorisme van links, dat niet in de geest van Christus is:


De directe, simpele, methodische weg leidt
dus noodzakelijk niet allereerst tot een negatie
maar tot een beamen van de wereld zoals ze is. 
Want als wij ons in God zien, dan zien wij het ook
als onze taak Hem in de wereld zoals ze is en niet in
een quasi­transcendente droomwereld te beamen.
Alleen uit dit ja kan dan het echte, het radicale
nee resulteren dat bij onze protestbeweging
bedoeld is.

(ChrGesell, 26)

Maar het rijk Gods is wél het verlossende woord! En het brengt ons in stelling tegen het bestaande! Dat wat is mag er wezen met het oog op zijn verlossing:


Wij kunnen de schepper van de oorspronkelijke
wereld niet anders eren dan door te schreeuwen om
de verlosser van de huidige wereld.

(ChrGesell, 34)

Daarom geldt:


Wij staan dieper in het nee dan in het ja, dieper
in de kritiek en in het protest, dan in de naïveteit,
dieper in de hunkering naar het toekomstige dan in
de deelname aan het heden.

(ChrGesell, 34)

Wij gaan van het rijk van de natuur naar het rijk van de genade dat met de natuur in strijd is – want die is, ervaren wij aan alle kanten, genadeloos:


… [Zo worden wij] dadelijk verder geleid naar
het terrein waar licht en duisternis in een zegerijke
maar zware strijd gewikkeld zijn, van het rijk der
natuur naar het rijk der genade, waar in Christus
het hele leven problematisch, bedenkelijk en
veelbelovend wordt.

(ChrGesell, 35)

Het protest tegen de verkeerde wereld is dus volgens Barth een centrale notie in het systeem van de theologie! En het wordt in nauw verband gebracht met de meest revolutionaire protestbeweging van die tijd: het socialisme. Daarom moet de christen in de maatschappij zich engageren in deze beweging: als de gelijkenis bij uitstek van het Godsrijk:


Hebben we begrepen wat we verstaan
hebben? Dat een heroriëntering aan God tegenover
het geheel van ons leven niet slechts de eis van
de dag is om op enkele of vele deelgebieden in
de oppositie te gaan? Dat wij deze omkeer in
zijn geheel dan echter ook moeten vasthouden
en bewijzen in een grote kritische openheid in
het afzonderlijke geval, in moedige besluiten en
stappen, in onverbiddelijke oorlogsverklaringen
en geduldig hervormingswerk, in deze tijd wel heel
in het bijzonder in een ruimhartige voorzichtige
en karaktervolle houding tegenover, nee, niet
als onverantwoordelijke toeschouwers en critici
tegenover maar als mee­hopende en medeschuldige
kameraden in de sociaaldemocratie, waarin onze
tijd nu eenmaal het probleem van de oppositie tegen
het bestaande en de gelijkenis van het Godsrijk
gegeven is.

(ChrGesell, 40)

In het teken van zijn opheffing

Maar we moeten socialisme wel goed verstaan, namelijk als gelijkenis van het rijk, niet als het rijk zelf. Het socialisme kan niet het laatste woord zijn, geen van onze protestbewegin gen kan het laatste woord zijn. Zij mogen er wezen – wij kunnen er niet buiten – maar niet tot in alle eeuwigheid.

Kijken wij nog eens naar de gelijkenis die Barth aanwijst: het socialisme. Is dat niet uit op wat meer is dan socialisme, op: allen alles gemeenschappelijk, alle tranen afgewist? Maar tot program gemaakt, dat nu ook in werkelijk moet worden omgezet, is het totalitair geworden. Het heeft het heil waar het op uit was, in zijn tegendeel verkeerd. Vergeten is dat de totale breuk met déze wereld ook de protestbeweging zelf treft. Die is immers ook van deze wereld. Ook ons oppositie tegen het bestaande staat in het teken van zijn opheffing.

Maar dat heeft niets te maken met de pessimistische kijk van de conservatief die bij voorbaat weet dat al die tegenbewegingen nergens toe leiden. Het heeft te maken met de verwachting van het Godsrijk, dat nog iets heel anders voor ons in petto heeft dan wat zelfs de beste socialistische maatschappij kan bieden:


Omdat we nog geheel andere dingen
verwachten, namelijk een nieuwe hemel en een
nieuwe aarde.

(ChrGesell, 43)

In die verwachting zijn wij ook zo vrij om onszelf radicaal onder de kritiek van het rijk te stellen. En kunnen wij ook hopen op een bevrijdingsbeweging, die zichzelf niet vereeuwigt tot het einde van alle wijsheid, maar haar afbraak blijmoedig kritisch tegemoet ziet:


Niet de voortzetting, het gevolg, de
slotsom, de volgende fase van het voorlaatste,
maar integendeel de radicale afbraak van al
het voorlaatste, juist daarom echter ook zijn
oorspronkelijke betekenis, zijn bewegende
kracht.


(ChrGesell, 44)

Dat zal dan ook de glorie van deze beweging zijn: op te gaan in het rijk van de glorie dat het derde en finale aspect van het Godsrijk is.

Navolging

In de Römerbrief schreef Barth, dat áls hij al een systeem had, dat het oneindige kwalitatieve verschil tussen God en mens was. Der Christ in der Gesellschaft maakt duidelijk dat dit verschil niet ten koste van het menselijk handelen gaat. Integendeel, ons doen krijgt een bepaalde richting: de navolging:


Want wat anders kan de christen in de
maatschappij doen dan het doen van God
aandachtig volgen?

(ChrGesell, 46)

Volstrekt utopisch?

Der Christ in der Gesellschaft was, in alle kortheid, Barths eerste ontwerp van een systematische theologie. In aanzetvinden wij er al de structuur van zijn latere Kirchliche Dogmatik (KD). Ook deze begint met wat als eerste gezegd moet worden. Het eerste deel bevat de prolegomena (= wat bij voorbaat, pro, te zeggen is): dat God zich uitsluitend in Christus te kennen heeft gegeven. Dan –na een deel over de godsleer in engere zin vervolgt Barth met de beweging die God met ons maakt te ontvouwen in de drieslag scheppingverzoening (hier: verlossing) – verlossing (hier: voleinding).De vraag, die hem in de verdere aanloop tot de KD intens zal bezighouden, is die naar de plaats waar deze specifieke beweging van God nog gecommuniceerd kan worden. De moderne, Westerse cultuur komt daarvoor zeker niet (meer)in aanmerking. Wat daarin natuurlijk en in het algemeen onder God wordt verstaan is niet de God die in de bijbel ter sprake komt. Deze God en deze cultuur zijn onverenigbaar gebleken. Maar valt er dan überhaupt nog een plaats aan te wijzen waar God wél spreek? Misschien in de christen in de maatschappij? Maar dat spreken is, zegt Barth, dát in de christen, wat hij niet is. Is dus die plaats niet volstrekt utopisch (Grieks voor: geen plaats)?

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12