Romeinen 5

De dood is de hoogste wet van deze oude wereld. Wij weten niets anders van de dood dan dat hij de ontkenning is en het vergaan, de vernieler en de vernielbaarheid, de creatuurlijkheid en natuurlijkheid, de onoplosbare te­genstelling en het onvervreemdbare merkteken van ons leven, de benauwd­heid aller benauwdheden, waarin wij ons bevinden, het summum en de som van alle kwaad, de schrik en het raadsel van ons bestaan, de herinnering bij uitstek daaraan, dat boven de mens van deze wereld en boven de wereld van deze mens de toorn hangt. De dood is zozeer de hoogste wet van deze we­reld, dat ook datgene, en juist datgene, wat in deze wereld naar overwinning en vernieuwing van deze wereld wijst, alleen als dood verschijnen kan: mo­raliteit treedt alleen op als ontkenning van het lichaam door de geest, filoso­fie herkent haar wezen alleen in de stervende Socrates, geestelijk leven treedt alleen op als tegenstelling tot een natuurlijk levensoptimisme, voor­uitgang wordt alleen geboekt bij een rusteloze negatie van het gegevene en bestaande, alle vuur brandt alleen (anders dan de vuurvlam des Heren in Ex. 3:2!) door te verteren. Zozeer is de dood de hoogste wet van deze we­reld, dat ook de Christus naar het vlees alleen maar sterven kan om tot Zoon Gods aangewezen te worden (1:3-4), zozeer dat wij God alleen de Hem toekomende eer geven kunnen door zijn onzienlijkheid, de vreze des Heren het begin van de kennis te laten zijn.

We zouden ons tegen dit alles wel willen verzetten als we konden. We zou­den in naam van het leven willen protesteren tegen de dood, als het protest aan de dood tegen ons leven niet zoveel ouder en zwaarder was. We zouden (146)  willen protesteren tegen de scepsis en het voorbehoud, dat elk ongebroken ja begeleidt, tegen het vale licht van een laatste    negatie, die elke scheppen­de, gezonde, opbouwende, positieve stap van de mens direct weer opheft, als het maar niet zo duidelijk was, dat dat vale licht niet van de willekeur van de menselijke belichter afkomstig is, maar oorspronkelijk – alleen door de oppervlakkigheid niet gezien – op het hele bestaan hier rust (1, 10): Er be­staat geen levend, creatief handelen, dat niet uit het leed, uit de revolutie, uit de dood geboren wordt. Wij staan machteloos. Wij zijn verloren. De dood is als wet van ons leven altijd al het eerst ter plaatse. Dit alleen kunnen we zeggen: als er redding bestaat, dan moet het een redding uit de dood zijn; als er een ja is, dan moet het een ja zijn, dat dit laatste neen opheft; als er een uitweg is, dan moet hij daar zijn, waar wij voor die vreselijke grens staan; als God God is, dan moet hij de zegevierende vijand van deze ‘laatste vijand’ (1 Cor. 15, 26) zijn, de dood van de dood. Wat is de dood? Vanwaar de dood? Hoe komt het dat hij de hoogste wet van deze wereld is?

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12