Romeinen 5

‘Waar echter de zonde overliep, daar overstroomde de genade.

Nodig is ook de opheffing van de laatste gegevenheid, de catastrofe van ook de religieuze mogelijkheid, opdat de omslag van Gods neen naar Gods ja zich kan vol­trekken, opdat genade genade kan zijn. Maar terwijl deze opheffing en ca­tastrofe zich voltrekken, terwijl ingezien wordt dat de laatste poging om, na het wegvallen van alle andere verkeerde conclusies, die omkering, wending en beweging van Adam naar Christus tot voorwerp van een positieve of ne­gatieve methode te maken, niets meer te betekenen heeft, terwijl de knecht Gods – prijsgegeven – zichzelf prijsgeeft, wordt die omslag voltrokken. En daarin ligt het goed recht van de door de wet, de door de religie gevoerde pretentie. Kan er iets heilzamers gebeuren dan dat de ziekte ten dode uit­breekt? En waar moet ze anders uitbreken dan daar waar de wet erbij geko­men is: waar de mens in zijn totale problematische zijn niet meer niet aan God denken kan en waar juist daarin zijn totale problematische zijn tevoor­schijn komt? ‘Wanneer Hij zijn leven ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des He­ren zal door zijn hand voortgang hebben. Daarom, om zijn moeitevol werken, zal Hij het zien tot verzadiging toe. Door zijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken; want Hij draagt hun zonde’ (Jes. 53, 10-11). Hier is de opheffing en catastrofe die Saulus tot Paulus maakt en die hem tegelijkertijd het recht geeft, ja de plicht oplegt ook als Paulus een echte Saulus te zijn. Want wat hij als Paulus is, dat is hij als degene die hij niet is, dat is het overstromen der genade, dat in elk ogen­blik van de tijd zonder het overstromen van de zonde in de religie niet ge­beuren kan. Men moet de ambivalente historische werkelijkheid van de re­ligie niet willen ontlopen, en er is ook voor gezorgd, dat men haar niet ont­loopt. Genade is daar genade, waar de religieuze mogelijkheid geheel se­rieus genomen, in haar volle kracht en bloei geofferd is. Alleen daar! Wij verbieden ons zelf over dit ‘alleen daar’ nog verder door te denken, laat (166) staan er nog verder over te praten. Gelukkig zij, die in een volmaakt uitge­balanceerde humaniteit niets weten van overmoed en van de tragiek van de religie en wie de illusies en desillusies van Israël lijken te worden bespaard. We zullen ons er wel voor hoeden, terugbuigend in farizeïsche gedachten­gangen, hen toe te roepen: ‘Was Christus in Athene geboren, dan zou een zo koninklijk regeren van de genade niet gewaarborgd zijn geweest’ (Zahn). Want daartoe moet de zonde ‘overstromen’ en de genade ‘overlopen’, opdat zoals de zonde als koning heerste door de dood, evenzo de genade konings­macht zou uitoefenen door gerechtigheid ten eeuwigen leven. Gods rijk, Gods rijksdomein en machtsgebied is de nieuwe wereld, op welker drempel wij staan als nieuwe mensen. Hij zelf en Hij alleen is het, die hier wil en kiest, doet en verlost. Het gaat om de echtheid van de beweging van Adam naar Christus, wanneer wij, gelijk bij gelijk zettend, ook de mogelijkheid der reli­gie als laatste en hoogste mogelijkheid op de algemene noemer van die ko­ningsmacht van de zonde door de dood’ brengen, om vervolgens al het identieke te confronteren met het geheel en al niet-identieke der genade, die ‘koningsmacht uitoefent door gerechtigheid ten eeuwigen leven door Jezus Christus onze Heer’. Genade is niet genade, als de begenadigde niet de veroordeelde is. Rechtvaardigheid is geen rechtvaardigheid, als ze niet de zondaar wordt toegerekend. Leven is niet leven als het niet leven uit de dood is, God is niet God, als zijn begin niet het einde van de mens is. Dat de oude wereld een zo compleet, zo naadloos in zichzelf gesloten cirkel is, waar geen ontsnappen aan is, daarin zien wij – in het licht van Jezus’ opstanding van de doden – de betekenis en de kracht van de naderende dag: de dag van de nieuwe mens en van de nieuwe wereld.  

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12