Mens en Dier

 Ten geleide.

“… we weten niet wat de mens is, geen definitie volstaat; er is niets waarin hij zó totaal verschilt van de andere creaturen, dat zijn eigen wezen tot in de diepte duidelijk wordt; maar waar hij dan­kende is, dáár is de menselijke natuur metterdaad als mènselijke natuur gerealiseerd…”

(Dr K. H. Miskotte in “De kern van de zaak”, Nijkerk, 1950, pag. 25)

Wat op de volgende pagina’s U onder ogen komt, is een vertaling van de bladzijden 397 tot en met 404 van Barths “Kirchliche Dogmatik 111/4, in de uitgave van “Evangelischer Verlag A.G. Zollikon-Zürich”, 1951. In dit gedeelte wordt niet een volledige ethiek ten aanzien van het dier geboden, maar meer het probléém van een zodanige ethiek gesteld.

De keuze van dit kleine deel uit het omvangrijk werk geschiedde als het nemen van een plant midden uit de siertuin: men trekt uit de aarde hier en daar wat méé. Zo doende zijn er achter in dit boekje wat aantekeningen geraakt, die op het eerst gezicht misschien tot hinder, maar tenslotte voedingsbestanddeel van het voren­staande zijn.

J. J. POORT

Oudenbosch, mei 1956

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12