Mens en Dier

“Met reikhalzend verlangen ….”

Men zou er goed aan doen, ieder onderdeel van deze stof dat men nader wil bezien, en waar wij hier slechts in het voorbijgaan op kunnen wijzen, in elk geval op déze wijze te bezien. Overal waar de mens heerschappij oefent over het dier, en wel allereerst boven elke jacht­hut, boven elk abattoir, boven elke plaats waar vivisectie wordt verricht, zouden in vurige letters de woorden van Paulus moeten staan uit Rom. 8 : 19v. (want mijns inziens hóren ze hier, ondanks de. mening van Ad. Schlatter) over dat “reikhalzend verlangen” van de schepping -waarnaar? naar het “openbaar worden der zonen Gods” en dus ook naar het moment dat zij, die door hen ge­vangen worden gehouden en uit het leven de dood in worden gedreven, zullen worden bevrijd. De schepping is niet “vrijwillig”, niet omdat het nu eenmaal haar natuurlijke bestemming zou zijn, aan de “vruchteloos­heid” onderworpen, maar om de wil van Hem, die haar daaraan onderworpen heeft. Zij is juist, evenals de zonen Gods, bestemd tot de bevrijding van de “dienstbaarheid aan de vergankelijkheid,” en omdat het zover nog niet is, zúcht ze nog met ons, schreit ze met ons wegens de barensnood van een nieuw tijdsgewricht. Goed is een mens in zijn verhouding tot het dier alleen dan,.als hij verantwoording kan afleggen tegenover deze woorden, zondig is hij, wanneer hij daarin faalt. Een goede jager, een eerzame slager en een consciëntieuze voorstander van vivisectie onderscheiden zich van hun slechte col­lega’s, doordat zij voor dit zuchten en dit roepen van de schepping een open oor hebben, dat ze dus, ten opzichte van al die anderen die zich met het dier be­moeien, het met meer schroom, meer zorg en meer respect behandelen. Zij raken in hun omgang met het dier de laatste grenzen, de grenzen van eerbied en van zonde, die zich voortdurend laten voelen en voortdurend in elkander over kunnen gaan. Als dierenbescherming, dierenzorg en vriendschap voor de dieren ergens onmis­baar is, dan is het wel hier.

Het is echter niet alleen begrijpelijk, maar ook nood­zakelijk, dat naast dit ja als antwoord op de mogelijk­heid het dier te doden, steeds ook een principieel nee geklonken heeft. Men kan tegen een beweging als het vegetarisme, dat een dergelijk geluid laat horen, natuur­lijk wel zeggen dat het eigenmachtig anticipeert op het Rijk, waarvan wij lezen in Jes. 11 en Rom. 8, en waarop wij nog slechts hópen. Men kan natuurlijk ook zeggen, dat het door zijn onvermijdelijke inconsequenties, zijn sentimentaliteit en fanatisme irriteert, en zich er zó van af maken. Maar men passe er voor op, dat men tegen­over deze beweging, ondanks haar zwakke punten, niet zelf ongelijk bekent door onnadenkendheid en hardig­heid des harten!

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12