Biografie Bazel II

 
KD IV 4 in voorbereiding
  • Deze nieuwe band van de dogmatiek, slot van de verzoeningsleer, zou parallel met III 4 een hoofdstuk over de speciale ethiek kunnen bevatten onder het aspect van de in Christus Jezus voltrokken verzoening van de wereld met God.

  • De bedoeling was de christelijke ethiek te beschrijven als het vrije menselijke handelen dat beantwoordt aan het werk en woord van Gods genade (zoals uiteengezet in IV 1 “Jezus Christus, de Heer als Knecht”, IV 2 “Jezus Christus, der Knecht als Herr” en IV 3, “Jezus Christus, der wahrhaftige Zeuge”).

  • Hij wilde aldus het christelijk leven in zijn intiemste aspect nl. het eigen daad–antwoord van de mens op Gods genade-werk ontvouwen: stap voor stap beginnen met te herinneren aan de Goddelijke gave van de verzoening die dit menselijk handelen mogelijk maakt en ook eist en vervolgt met de aanduiding van het antwoord dat de mens als taak is opgelegd.

  • Barth herhaalde daarbij de stelling die hij al in III 4 naar voren had gebracht: christelijke ethiek kan niet eigenmachtig instructies geven, maar slechts onderricht nl. in de kunst om de vraag “Wat moet ik doen?” juist te stellen om zo Gods antwoord gewillig en ontvankelijk te vernemen.

  • Zoals III 4 onder het centrale aspect van de “vrijheid” had gestaan, zo moest nu IV 4 onder het aspect van de – aan de genade van de verzoening beantwoordende – “trouw” staan.

  • Ter concretisering wilde hij de “verschillende praktische aspecten van het christelijke leven aan de hand van het gebed des Heren” ter sprake brengen.

  • Maar daaraan vooraf moest als het begin van de verzoeningsethiek “als datgene wat de grondslag van het christelijke leven vormt” de leer over de Doop uiteengezet worden: “als werk van God zelf de doop met de Heilige Geest – en als godsdienstig werk van de mens de doop met water”.

  • Aan het eind van het boek wilde Barth “ter afsluiting en bekroning” de leer van het Avondmaal behandelen: de afbeelding van de vernieuwing en instandhouding van ons christelijk leven.

  • Barth ziet het Avondmaal als het volgzaam handelen van de gemeente met de vernieuwing en instandhouding voor ogen die door God zelf en door God alleen tot stand werd gebracht: als de dankzegging die de aanwezigheid van Jezus Christus in zijn zelfopoffering beantwoordt en die uitziet naar zijn toekomst!

  • Zij doopleer bevat veel nieuwe elementen:

    1. hij wijst de kinderdoop van de hand: alleen dus doop van volwassenen!

    2. hij wijst ook – overtuigd door het boek over de doop van zijn zoon Markus! – het sacramentele karakter van de doop met water van de hand!

    3. hij wilde van nu af aan alleen nog maar de Verrijzenis van Jezus Christus en de uitstorting van de Heilige Geest “Sacrament” noemen

    4. aangezien dit Sacrament de grondslag van het christelijk leven is wilde hij van “doop met de Heilige Geest” spreken

    5. deze doop moet echter strikt onderscheiden worden van de doop met water als louter menselijk handelen: alleen als antwoord en gebed zou deze doop van volwassenen met water op de Doop met de Heilige geest betrokken kunnen worden

    6. de doop met water (als mensenwerk) heeft zijn grond in de doop van Jezus Christus zelf door Johannes de Doper

    7. deze eerste officiële stap in het christelijk leven is kenmerkend voor alle volgende stappen: antwoord op de genadegave en gebed om de Heilige Geest voor zijn handelen!

  • Het vervolg van zijn ethiek bouwt Barth aan de hand van de afzonderlijke beden successievelijk op:
    1. dit doet hij in de overtuiging dat “ora et labora” (bid en werk!) inderdaad ten nauwste bij elkaar hoort: de aanroeping “Abba, Vader!” ronduit “de fundamentele daad van het christelijk ethos is!”

    2. overeenkomstig de eerste bede behandelde Barth allereerst de “ijver om de eer van God”

    3. daaronder verstond hij allereerst het lijden van de christen vanwege het feit dat God voor de wereld, de kerk en hemzelf zo bekend en toch zo onbekend is (ongeloof, twijfel, atheïsme in zijn verschillende vormen, agnosticisme enz.)

    4. bij de tweede bede sprak Barth over de strijd om de menselijke gerechtigheid”: deze is gericht tegen de “herrenlose Gewalten” (zich absoluut gedragende machten). Bedoeld zijn die aardse machten die ontstaan doordat de levensmogelijkheden van de mens, analoog aan zijn eigen losmaking van God, zich op hun beurt van ons mensen losmaken om over ons te regeren (politiek absolutisme, geld, ideologie, maar ook mode, amusement, sport, verkeer e.d.!)

    5. opvallend scherp benadrukte Barth dat het Rijk Gods door de mens noch verwezenlijkt noch voorbereid kon worden, omdat het een Factor Sui Generis (van een geheel eigen soort) is: het Werk van God zelf!

  • Hier eindigde plotseling de tekst van dit boek IV 4 over de ethiek van de verzoeningsleer. Door een samenloop van omstandigheden (reizen naar USA en Rome, gezondheid en de beëindiging van zijn colleges, afscheidscollege 1 maart 1962, 76 jaar oud!) was het hem niet mogelijk meer van zijn aan IV 4 gewijde colleges te laten drukken als het in 1967 pas verschenen en aan zijn vrouw Nelly Barth “in grosser Dankbarkeit” opgedragen KD IV 4 (Fragment). Later zijn na zijn dood onder redactie van de hoogleraren Drewes en Jüngel in 1976 verdere voor de ethiek van zijn verzoeningsleer bestemde colleges uitgegeven onder de titel “Das christliche Leben – Die Kirchliche Dogmatik IV 4, Fragmente aus dem Nachlass Vorlesungen 1959-1961”
  •  

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10