Biografie Bazel II
KD IV, 1, 2 en 3
-
In dit wintersemester 1956/57 kon Barth met elan de voortzetting van de volgende band van zijn “Kirchliche Dogmatik” ter hand nemen: IV 3.
-
Nadat hij in de eerste band van de verzoeningsleer de vernedering van Gods Zoon (IV 1, 1) en in de tweede band de verheerlijking van de Mensenzoon beschreven had (IV 2) werd in de derde band de eenheid aangetoond van de “Godmens” Jezus Christus en van zijn werk van vernedering en verheerlijking (IV 3).
-
De lapidaire stelling van deze derde band is dat de “verzoening” die zich in Jezus Christus, in zijn vernedring en verheerlijking voltrokken heeft, zich ook openbaart, terwijl ze plaatsvindt”.
-
Barth ontvouwde deze stelling doorlopend door een afgrenzing enerzijds tegen de leer dat de verzoening een statistisch afgerond geheel zou zijn, anderzijds tegen de velerlei opvattingen dat de ontsluiting van de verzoening voor de mens een kwestie van menselijke “kunst” zou zijn.
-
“De vraag naar de zin en de draagwijdte van het profetisch ambt” van Jezus Christus heeft mij in dit derde deel van de verzoeningsleer in een thematiek gebracht die tegenwoordig zowel theoretisch als praktisch in de meest uiteenlopende verbanden en onder de meest uiteenlopende titels sterk op de voorgrond staat in uitspraken die in alle kerkgenootschappen worden gedaan (over zending, evangelisatie, de plaats van de leek, kerk en cultuur, kerk en staat, christendom en socialisme, Christus en de wereld e.d.), maar steeds zonder een theologische grondslag die strikt op het Evangelie is georiënteerd”
-
“Ik wilde de principiële vooronderstellingen naar voren brengen die helemaal niet vanzelfsprekend zijn: daarbij vatte ik tenslotte alles samen in de visie dat het “belijden voor de mensen” dat over de gehele lijn verwezenlijkt moet worden, niet alleen aan de rand, maar – omdat het in het handelen van de levende Christus gefundeerd is – in het middelpunt van het leven van de christen in de gemeente thuishoort: ja, dat zelfs bij het probleem van het getuigenis de beslissing valt of de christen echt christen, de christelijke gemeente echt christelijke gemeente is of niet!”
-
Barth ging in dit denken over dit hele thema uit van fundamentele overwegingen over de gestalte van de Verrezene als de “Ware Getuige”: “als er een christelijk-theologische axioma bestaat, is het dit: Jezus Christus is verrezen, hij is waarlijk verrezen!”
-
Van daaruit reflecteerde hij op het begrip van het getuigenis: voor hem was dit het wezen van alle christelijk handelen (met inbegrip van de verkondiging!): in de dubbele zin dat elk christelijk handelen ook in de beste vorm (niet causaal of instrumenteel) verwezenlijking, bemiddeling, voorstelling, maar alleen een menselijk getuigen van de Openbaring kan zijn; aan de andere kant dat juist de mens in de gestalte van de getuige werkelijk (niet alleen passief) ontvangend, maar vol actief “medewerkend” aan de verzoening en haar openbaring deelneemt!
-
Barth hield er zelfs rekening mee dat er – als “bewijs” van de macht van Jezus Christus om uit “stenen” getuigen te verwekken – naast het ene Woord van God niet alleen binnen maar ook buiten de kerk ware woorden en verschijningsvormen van de ene Waarheid bestaan!
-
Barth wees daarbij er uitdrukkelijk op dat de kerk van Jezus Christus zich alleen als een gemeenschap van “getuigen” moet beschouwen en dus geen doel op zichzelf is: zij is “Gemeinde für die Welt”: voor allen, voor ieder mens!
-
“De kerk bestaat extatisch, excentrisch: het middelpunt waar de kerk zich excentrisch om beweegt is niet eenvoudigweg de wereld als zodanig, maar de wereld waarvoor God bestaat”!
-
Deze opdracht om het christelijk getuigenis over te brengen door de kerk zag Barth als zin van de tijd tussen de Opstanding van Christus en “de Wederkomst van Christus”!
-
In het zomersemester 1957 maakte Barth een weeklang een reis kriskras door Beieren waarop hij naast bezoeken aan oude en nieuwe geestverwanten bracht een congres van de Beierse – sterk Luthers getinte – predikantenvereniging bijwoonde en in een forum met enkele snedige thesen en antithesen stelling nam:
-
in verband met het daar behandelde thema van een “hemelse kerk” zei hij: “niet voor altijd en eeuwig een kerk die de kinderen van de wereld niet op aarde al veroordeelt!”
-
in verband met de vele aandacht voor de liturgie: “de primaire liturg is Jezus Christus zelf en de secundaire liturg is niet de dominee, maar de gemeente!”
-
in het verband met hun nadruk op het sacrament: “er is maar een Sacrament: de Verrezene zelf”
-
of over de preek: “preek is niet alleen maar verkondiging, maar ook aanroeping en aanbidding: de handelingen van de gemeente!”
-