Korte kennismaking
- Pagina's:
- Korte kennismaking
- Kinderjaren en schooltijd
- Studietijd en eerste baan
- Gemeentepredikant in Safenwil
- De brief aan de Romeinen
- Huwelijk en verhuizing naar Duitsland
- Professor in Göttingen en Münster
- Charlotte von Kirschbaum
- Jaren in Bonn en Bekennende Kirche
- Kerkelijke dogmatiek
- Verzet en oorlog
- Barth en de Duitsers na 1945
- Barth en het Oost/West conflict
- Barth en de Oecumene
- Een complexe persoonlijkheid
- Tot slot
GOD IS GOD
PROFESSOR IN GÖTTINGEN EN MÜNSTER
Barths uitleg van de brief aan de Romeinen leidt ertoe dat hij in 1921 in Göttingen benoemd wordt als bijzonder hoogleraar voor gereformeerde theologie. De dominee zonder doctorstitel is als professor een beginneling. Maar hij boeit de studenten: ‘Eén die meer dan alle andere hoogleraren nog zoekend is en tegelijkertijd een van zijn thema en zijn zaak onvergelijkelijk zekere docent, één die nog steeds volop in beweging is en tegelijk iemand die ver voor zijn generatie uitloopt.’ 1 Maar voor zijn collega’s blijft Barth toch een buitenstaander, weinig verbindt hem met hun theologie, hun levenshouding en hun voornamelijk Duits-nationale instelling.
Barth werkt hard en bereidt zijn colleges en andere activiteiten grondig voor. Hij moet zich de stof voor zijn colleges eerst eigen maken, en schrijft tot het laatste moment aan wat hij aan de studenten zou voorhouden: ‘Meer dan eens kwam dat wat ik om zeven uur doceerde, pas tussen 3 – 5 uur klaar en viel ik om 8 uur in een lethargische slaap tot rond 1 uur!!’ (Barth aan Thurneysen 1922). 2
In 1922 richt Barth met Eduard Thurneysen en Friedrich Gogarten het theologische tijdschrift ‘Zwischen den Zeiten’ op. Daarmee hebben de vrienden een orgaan om hun nieuwe inzichten, die al snel de naam ‘Dialektische Theologie’ krijgen, te verbreiden.
In deze tijd krijgt hij het heel druk met lezingen: ‘lk zou aan iedere vinger een lezing kunnen hebben, zomaar ergens in deze oneindige gebieden (…), waar het nu alleen maar zo gonst (…) over Ja en Nee, dialectiek, opstanding, God is God en hoe dat spul ook allemaal maar heten mag, dat ik binnenkort niet meer horen kan’, schrijft Barth al in 1922 aan Thurneysen. 3
In één van deze lezingen brengt Barth in een beroemde formulering pregnant naar voren wat de nieuwe theologie karakteriseert: ‘Wij moeten als theologen over God spreken. Maar wij zijn mensen en kunnen als zodanig niet over God spreken. Wij moeten het allebei, ons moeten en ons niet-kunnen, ons realiseren en juist zo God de eer geven.’ (Das Wort Gottes als Aufgabe der Theologie, 1922). 4
De universiteit van Münster verleent Barth in januari 1922 zijn eerste eredoctoraat. In de herfst van 1925 verhuist Barth naar Münster als professor voor dogmatiek en exegese Nieuwe Testament. In Münster heeft Barth voor het eerst contacten met Nederlanders en komt hij intensief in gesprek met het Rooms-katholicisme.
‘Wij worden alleen maar geloofwaardig door het besef van onze ongeloofwaardigheid! Overtuigend spreken over God, dat vindt immers alleen daar plaats, waar de christelijke verkondiging zelf midden in de nood staat, onder het kruis, in de vragen, naar die God allereerst vraagt, om te kunnen antwoorden. Wij moeten niet uit deze nood weg willen.’(Not und Verheissung der christlichen Verkündigung, 1922). 5