Korte kennismaking

KERKELIJKE DOGMATIEK

GODS VRIJHEID VOOR DE MENSEN

Tussen 1932 en 1967 brengt Karl Barth een werk van monumentale omvang tot stand: de ‘Kerkelijke dogmatiek’ (KD), in totaal meer dan 9.000 pagina’s. Met de KD reageert Barth op een liberale theologie, die zichzelf als historische cultuurwetenschap zag:

‘Aan God denken betekende voor haar, nauwelijks versluierd: aan de mensen (…) denken – over God spreken: op verheven toon, maar nogmaals en pas goed over deze mens spreken (…) Het is geen vraag: hier werd de mens groot gemaakt ten koste van God.’ (Die Menschlichkeit Gottes, 1956). 1

Daartegenover ziet Barth de taak van de dogmatiek gelegen in het kritische zelfonderzoek van het kerkelijk spreken over God. Want God kan alleen door God gekend worden. De mens kent God in het geloof alleen maar omdat God zijn Woord openbaart en de mensen de mogelijkheid gegeven heeft zijn Woord in geloof te kennen. Op deze radicale inzet uit de eerste banden van de KD laat Barth niettemin al snel ook andere woorden volgen:

‘Christelijke godsleer kan juist niet alleen maar God, zij moet, omdat haar onderwerp deze God is, ook de mens tot inhoud hebben, in zoverre deze in Jezus Christus tot bondgenoot van het door God besloten en gegrondveste verbond gemaakt is.’ (KD II/2 (1942)). 2

Barth benadrukt nu de persoon van Jezus Christus en het verbond met Israël als het wezenlijke van de genadige verhouding van God met de mens. Hij verwijst nu naar de vrije beslissing van God om Zich aan de mens te binden en met hem een partnerschap aan te gaan. In dit spoor begint Barth de traditionele leerinhoud van de dogmatiek radicaal nieuw te doordenken:

De schepping is al de uitdrukking van de vrije genade van God en van Zijn verbond. Het boze bestaat daarin als niet door God gewild; het is het ‘nietsige’. Doordat God in Christus het boze ondergaat en sterft, ontkent hij het definitief en ontneemt het ‘nietsige’ de macht. Christus vernieuwt daarmee het partnerschap tussen God en mens. De mens is in zoverre een verkozen en mondig schepsel en kan vrij antwoord geven op het genadige handelen van God. En zoals God in Christus het voor alle mensen opneemt, moeten christenen opkomen voor juiste menselijke verhoudingen, want ook het terrein van de staat staat onder heerschappij van Christus. Daarom heeft de christelijke gemeente de burgerlijke gemeente te herinneren aan Gods rijk en Zijn gerechtigheid. Een ‘Twee-rijken-leer’ wijst Barth af, net als de voorstelling van de kerk als exclusieve beheerder van de sacramentele genademiddelen. Want het gebeuren met Christus is het enige sacrament van God. Doop en Avondmaal horen bij het actieve en mondige antwoord van de mens op de genade van God. Vandaar dat Barth kritisch staat tegenover de kinderdoop.

Geholpen door Charlotte von Kirschbaum groeit de KD door de jaren heen als een doorlopend college. Zij ontstaat door een intensieve gedachtenwisseling met studenten en in discussie met de dramatische maatschappelijke en politieke gebeurtenissen van de twintigste eeuw.

‘De kerkelijke dogmatiek (..) is niet uit de hemel komen vallen, maar zij is aan mijn bureau geschreven. Dat zijn twee dingen. (…) Ik zie haar dus niet (…) als een orthodox werk, waar alleen maar mee ingestemd moet worden, maar als een leidraad om zelf te denken.’ (Gesprek met S. Yoshinaga 1968). 3

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16