De zondag

 

 

 

 

 

Religieuze fundering

Het is nu evenwel ook niet zo, dat men het gebod van de rustdag religieus zou kunnen funderen, dus met het oog op het feit, dat er ruimte moet zijn voor de eredienst. Natuurlijk ligt hier een ernstig te nemen motief om het gebod te respec­teren en te laten gelden en natuurlijk komt hier nóg een wel­daad in zicht, die verbonden is aan de gehoorzaamheid aan dit gebod. De rustdag houden betekent immers tevens: zich­zelf vrij maken om deel te nemen aan de lof en aanbidding, aan het betuigen en verkondigen van God in zijn gemeente, aan de dankzegging en voorbede der gemeente. En de zegen en het gewin van de rustdag zijn stellig ook daarvan afhanke­lijk of van de vrijheid op deze dag dit positieve gebruik wordt gemaakt. Hier wordt nu zichtbaar, dat het vieren van de Zondag niet maar een rusten is, doch positief het vieren van een feest. Dit feest is de eredienst der gemeente.

In Luthers verklaring overheerst klaarblijkelijk dit motief: „we zullen God vrezen en liefhebben zo, dat we de prediking van zijn Woord niet verachten, maar het heilig houden, gaarne horen, ons er door laten onderwijzen”. „Het woord Gods is het heiligdom boven alle heiligdommen, ja, het enige dat wij, christenen, kennen en hebben…. Op welk uur van de dag men over het woord Gods handelt, preekt, het hoort, leest of overdenkt, zo worden daardoor de persoon, de dag en het werk geheiligd, niet vanwege het uiterlijke werk, maar van­wege het Woord, dat ons allen tot heiligen maakt”. Zo heeft ook Calvijn kort en goed verklaard, dat de orde van deze dag verlangt, „dat het volk zich verzamelt om te worden onder­wezen in de waarheid Gods, om de gemeenschappelijke ge­beden te verrichten en getuigenis af te leggen van zijn geloof en religie”. Ook in vraag 103 van de Heidelberger catechis­mus vinden we dit gezichtspunt vooropgesteld.

De relatie van de eredienst tot de primaire, wezenlijke be­tekenis van het gebod van de rustdag is duidelijk: dit is kennelijk het onderscheid tussen dat prijsgevend geloof en alle geestelijke gekunsteldheid en werkheiligheid in de zin der mystiek, dat het object van dit geloof niet de God is van een of andere vrije intuïtie, van de een of andere willekeurige idee, maar dat het de God is, die zich in zijn Woord aan de christenheid heeft geopenbaard en toevertrouwd. Alleen in de gemeenschap der christenheid kan dit prijsgevend geloof waarlijk gevonden worden en daarom kan de ware rustdag klaarblijkelijk alleen gevierd worden in het vergaderd wor­den van die christenheid tot een gemeente, d.w.z. door deel te nemen aan haar eredienst. Maar ook het verband tussen de eredienst en die andere, secundaire bedoeling van het ge­bod is zonder meer duidelijk: immers, het deelnemen aan de vergadering der gemeente verleent aan het rusten van de arbeid op die dag zijn positieve betekenis, waardoor die rust zichtbaar wordt onderscheiden van het niets-doen zonder meer, dat op zichzelf alleen maar de verzoeking kan zijn tot alle mogelijke onnutte bezigheid.

De Quervain heeft gelijk als hij schrijft: „De rustdag is de dag van de gemeente, die haar viert. De sociale betekenis van die dag staat of valt met het inzicht, dat deze dag zijn centrum heeft in de eredienst der gemeente”. En hij heeft maar al te zeer gelijk als hij verder gaat: „De nood van onze Zondag is de nood van onze erediensten. Naarmate de ere­dienst ontledigd is geworden, is ook de rustdag leeg geworden”. „De grote daden Gods in Jezus Christus, die ons ten goede zijn geschied, dat is de onderstelling van het vro­lijk vieren van de Zondag”. De eredienst is het feest — het feestelijk centrum van de rustdag — wanneer en in zoverre het daarin om deze onderstelling gaat. Dat betekent echter een vraag aan de gemeente: is het u in uw eredienst werkelijk om deze onderstelling te doen? En als dat een vraag is, dan moet het beantwoorden van die vraag voor de christenheid toch wel dringender zijn dan de klacht over de fatale wijze, waarop ze de wereld — en samen met de wereld toch ook zichzelf — deze „rustdag” ziet vieren.

Maar dat is het ‘m juist: alleen al omdat de eredienst der ge­meente ten slotte ook maar een heel problematisch en ge­brekkig mensenwerk is, dat het antwoord op die vraag schul­dig blijft, zou het kortsluiting zijn om te zeggen, dat het ge­bod van de rustdag vordert, dat we op deze dag naar de kerk zullen gaan. We kunnen alleen maar zeggen: dat eist het gebod ook, want het prijsgevend geloof, waarop het gebod in de eerste en eigenlijke zin betrekking heeft en het rusten van het werk, dat het omvat, zouden zonder het deelnemen aan de eredienst onwezenlijk blijven. Men moet hier echter niet meer willen zeggen dan dit.

We mogen immers niet over het hoofd zien, dat, hoewel het verband van de rustdag met de eredienst weliswaar stellig een diepe, zuivere zin heeft, dit verband toch altijd berust op een menselijke afspraak en regeling. En daarbij kan men zich merkwaardig genoeg veel minder op een duidelijke aan­wijzing van de heilige Schrift beroepen, dan wanneer men de Zondag als rustdag opvat. Wanneer Calvijn zegt — om van de nog rechtlijniger beweringen van Luther maar niet te spre­ken —: „Vervolgens heeft Hij gewild, dat er een bepaalde dag zou zijn, waarop ze zouden samenkomen om de wet te horen en de ceremoniën te verrichten”, dan zou men wel willen weten waar hij dit toch in het oude testament heef t gevonden. Hoeveel er ook is te zeggen voor deze menselijke afspraak en regel, toch moeten we ons voor gewaarschuwd houden door het feit, dat dit — ten slotte op dezelfde manier als zede en wetgeving in zake het rusten van het werk — slechts een men­selijke, zij het kerkelijk en zakelijk goed gemotiveerde, af­spraak en regel is. Het gaat hier wel om een goede zin van het gebod van de rustdag, maar dan altijd toch om de secun­daire betekenis er van.

Meent men dat het gebod, afgezien van het doel dat het op het oog heeft, nl. het prijsgevend geloof aan God, nog een ander, zelfstandig doel nastreeft (al zou dat doel ook zijn de eredienst der gemeente), dan ontneemt men daardoor het gebod zijn kracht. Dit prijsgevend geloof is het uiteindelijke doel van het gebod. Houdt men dit primaire, eigenlijke doel in het oog, dan ontdekt men ook de noodzaak van de secun­daire doelstellingen, nl. de eis van het rusten van de arbeid en die van de eredienst. Maar juist daarom kan ook de ere­dienst dan pas als een noodzakelijk element van het gebod gezien worden, als men goed verstaat wat het gebod aller­eerst en naar zijn wezen bedoelt. Gaat het in die eredienst om het oefenen van dit prijsgevend geloof, dan heeft deze eis een goede zin. Gaat het in de eredienst daar niet om — of blijft het een open vraag of het daar om gaat —, dan hangt ook de eis om er aan deel te nemen in de lucht.

Ook de eredienst zou dan tot een apart werk worden en het is een bekend feit, dat zowel de aestheet, die van zijn weke­lijkse arbeid is ontslagen, als ook de natuurvriend, de sportsman en de vrij-religieuze beminnaar van eenzame bespiege­lingen, tot en met de gewone burgerman, die na de in­spanning van de week en bovenal na die van de Zaterdag­avond er op uit is om goed uit te slapen en zich ’s morgens rustig te scheren, dat deze allen de grootste bezwaren hebben tegen de kerkgang als een noodzakelijk element van deze vrije dag. De eredienst op zichzelf en als zodanig is dan net als al het andere een werk, waarvan hij meent, dat hij het ook kan nalaten. En het kind der wereld, dat dit werk gaarne nalaat, heeft er misschien een fijne neus voor, dat het niet zuiver toegaat, wanneer men hem het in acht nemen van de rustdag nu juist in de vorm van dit werk wil opdringen.

Alleen dan kan men dit werk niet nalaten, als men door Gods gebod is gesteld voor de eis van het prijsgevend geloof aan Hem; voor de eis om vrij te worden voor Hem en zijn dienst en daarom ook vrij te zijn van zichzelf en dan ook vrij voor zichzelf, vrij van eigen arbeid en vrij voor de eredienst. Wan­neer het evangelie, de blijde boodschap, doorbreekt en zich in dit gebod doet gelden, wanneer de geschiedenis van het heil en van het komende Rijk in al haar volheid daarin te horen is, wanneer de mens het als een uitnodiging verstaat om zich aan Gods genade vast te houden en daarin verheugd te zijn, dan zal die mens zich ook bij de gemeente scharen, dan zal hij zeker des Zondags naar de kerk gaan en zo zal hij ook zeker zichzelf en de anderen rust van het werk gunnen.

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14