Romeinen 9

De God van Jakob (9, 6-13)

De situatie van de mens voor het aangezicht van God wordt belicht door de tweeling Jakob en Esau. Esau belichaamt de kerk zoals zij voor ogen is. De woorden over God blijven lege woorden, er is niets te zien dan alleen men­selijke onvolkomenheid, het is een falende kerk. De kerk wordt pas dan Ja­kob, het kind der belofte, wanneer in haar door Gods genade iets van die be­lofte zichtbaar wordt. Het begrip predestinatie heeft daarom geen betrek­king op het eeuwig wel of wee van deze of gene, maar verwijst naar de vrij­heid van Gods handelen. Dat is de eigenlijke problematiek waaronder de kerk lijdt en waarmee elke gelovige te maken heeft.

(324)  Vs 6a. Niet daarover treur ik, dat het Woord Gods zwak geworden zou zijn. De kerk lijdt aan allerlei menselijke fouten. Ze zijn bekend. Het is gemak­kelijk ze vast te stellen en aan het licht te brengen. Het is nodig en vanzelf­sprekend, dat ze door de antikerkelijke en binnenkerkelijke polemiek met zekere tussenpozen en met bepaalde wijzigingen door alle eeuwen heen al­tijd weer ter sprake worden gebracht. Maar het heeft geen zin om er ook maar een woord aan vuil te maken zonder het verband te leggen met de ei­genlijke moeilijkheid van de kerk. En die gaat dieper dan al haar nog zo gro­te zus en zo veroorzaakte, te verklaren en mogelijkerwijs op te heffen ver­wording. Ging het enkel om menselijke fouten, om verwording, dan was de hartstocht waarmee profeten, apostelen en reformatoren het evangelie te­gen de kerk tot gelding gebracht hebben in zijn vurigheid onbegrijpelijk. Onbegrijpelijk zou het zijn, waarom zij zich niet zonder meer aan een gedul­dige reformatie van de kerk wijdden, of als hun dat uitzichtloos leek, reso­luut op de opbouw van een nieuwe, betere kerk afstevenden. Waarom heb­ben zowel Paulus als Luther zich tot het uiterste er tegen verzet om in pre­cies die laatste zin nieuwe wegen te gaan en alleen onder dwang daarvoor tenslotte gekozen? Waarom hebben altijd alleen de kleinere, nerveuzere geesten, de religieuze hysterici in hun terechte opwinding over het domi­neesgedoe en schriftgeleerdendom, over de wereldgelijkvormigheid, de politieke en culturele achterlijkheid, het religieuze bederf, de bewe­gingloosheid en levenloosheid, de zwakheid en huichelarij van de kerk, en (325)   niet zonder tevredenheid over hun eigen tragische opstelling, snel naar dit laatste redmiddel van alle werkelijke profeten gegrepen? Waarom maakt al dergelijke directe antikerkelijkheid tegenover de meest ontaarde kerk zelf eigenlijk zo’n merkwaardig vervelende, holle, onhoudbare, weinig overtui­gende indruk? En waarom heeft ook geduldige reformatie op dit gebied vanaf de dagen van Josia tot op deze dag nog nooit resultaat gehad dat op één of andere wijze serieus te nemen is? Waarom de ogenschijnlijk tussen deze beide zo weinig vruchtbare en ook weer zo onvermijdelijke mogelijk­heden onbeslist het midden houdende, wat droevige solidariteitsverklaring van Paulus met Israël? Daarom, omdat Paulus, en met hem elke werkelijk radikale verkondiging van het evangelie, nooit uit het oog mag verliezen dat het in de kerk als in de georganiseerde religie, afgezien van haar volkomen­of onvolkomenheid in elk geval om de relatie van de mens tot God gaat, en dat de eigenlijke moeilijkheid van dit menselijk ondernemen daarin be­staat, dat het Woord Gods, dat zich in deze relatie zou moeten bewerkstelli­gen, geen menselijk, toevallig, zwak, maar nu eenmaal Gods eeuwig en ab­soluut Woord is. Zou hij het anders kennen, wu hij dit ongehoorde thema van de kerk als een relatief iets kennen, als een ding onder de dingen, als een historisch-psychologische grootheid naast andere grootheden, als een hoe­veelheid, die afnemen of toenemen kan, als een gegevenheid, waar mensen of andere geschapen wezens iets aan kunnen af- of toedoen, dan zou hij er ook met velen over beklagen (Jat het Woord Gods zwak is’ en erover naden­ken hoe het zou kunnen worden geholpen. Hij zou dan de menselijke ver­wording verantwoordelijk stellen voor de onmiskenbare aanwijzingen van de voor ieder duidelijke chronische ziekte van de kerk en zou dan ter ophef­fing daarvan de hem goed lijkende, meer of minder besliste stappen onder­nemen. Maar dat is hem nu precies verboden door de onoplosbare parado­xie der waarheid. Het thema van de kerk is nu eenmaal echt het Woord Gods, het Woord van het begin en van het einde, van de Schepper en de Verlosser, van het gericht en van de gerechtigheid, maar, het Woord van God, gehoord door mensenoren en uitgesproken door mensenlippen. Want de kerk is de altijd zich weer ontstaande gemeenschap van de Gods Woord horende en uitsprekende mensen. En juist het uit deze situatie resul­terende feit, nl. dat mensenoren en mensenlippen noodzakelijk en altijd weer en wel eindeloos te kort moeten schieten tegenover het niet te kort schietende Woord Gods, dat de mens altijd weer horen en uitspreken moet, wat waar is bij God en dat het onmiddellijk niet meer waar is, zodra hij het ( 326) hoort en uitspreekt, dat dus het thema van de kerk zowaar is, dat het als the­ma van de kerk nooit waar kan zijn – of er moet een wonder gebeuren!- dat is haar eigenlijke nood. Ze staat onder het gericht van wat ze opricht. Ze gaat ten gronde aan dat waarop ze gegrond is. Ze sterft daaraan, waarvan ze leeft. Want dàt is het heerlijke en verschrikkelijke thema van de kerk, dàt is het Woord van God, waarin de relatie van God en mens zich verwerkelijkt, nl. God is waar, maar elk mens is een leugenaar (3,4). En aan dit thema splitst de kerk zich altijd weer in de kerk van Esau, waarin het wonder niet gebeurt en waarin al het horen en spreken van God alleen openbaren kan, dat elk mens een leugenaar is, en in de kerk van Jakob, waarin het wonder gebeurt dat boven de leugen van de mens uit de waarheid Gods zichtbaar wordt. Vanzelfsprekend staan deze twee kerken nooit en nergens als twee tegenover elkaar. Principieel is de kerk van Esau de alleen mogelijke, zicht­bare en bekende kerk, Jeruzalem, Rome, Witten berg, Genève en alle ande­re heilige plaatsen van vroeger en in de toekomst zonder uitzondering om­vattend. En in haar kunnen fouten en ontsporingen plaatsvinden, reforma­ties en afscheidingen tot stand komen. En net zo principieel is de kerk van Jakob de onmogelijke, onzienlijke, onbekende kerk, de kerk zonder uitge­breidheid of beperking, zonder plaats of naam, zonder geschiedenis, zon­der lidmaatschap of uitsluiting van deze of gene, kortom in haar is Gods vrije genade, roeping en keus het één en al, begin en einde tegelijk. We heb­ben het over de kerk van Esau, omdat we alleen over haar kunnen praten. Maar we kunnen niet over haar praten zonder tegelijkertijd het feit te be­denken, dat haar thema de kerk van Jakob is. Esau, met al zijn bedenkelijke trekken, bestaat bij gratie van Jakob; hij is alleen daarom en inzoverre Esau als hij niet Jakob is. En omdat wij om dit feit niet heen kunnen, wordt ons het vraagstuk van de eventuele verwording van de kerk van Esau en haar mogelijk herstel in de grond der zaak van secundair belang. Wij kunnen er niet toe komen daarover ook maar één woord te zeggen zonder een verband te leggen met haar eigenlijke nood (de nood vanwege haar aard, niet van­wege haar ontaarding). Dat God God is, de God van Jakob, daaraan lijdt de kerk. , Grote smart en onophoudelijke pijn’ (9, 2) worden door niets an­ders bereid dan door de loodzware vraag of het thema van de kerk voor ons werkelijk enkel de openbaring van de menselijke leugen betekent of mis­schien ook voor ons de openbaring is van de waarheid Gods, of voor ons de kerk van Jakob verloren is, of dat ook wij in deze onmogelijke, onzienlijke, onbekende kerk op één of andere manier plaats hebben.

Wat blijft ons over dan deze vraag haar werk aan ons te laten doen en op het wonder te wachten, zoals zij zeggen, die geen hoop hebben, te luisteren naar (327)   het evangelie en te stamelen over dit, wat de kerk van Jakob eeuwig fun­deert? Wat blijft ons over dan de last van de kerk, de kerk van Esau, die wij alleen maar kennen, volledig serieus te nemen en daarom met God, de God van Jakob te worstelen: Ik laat u niet gaan, tenzij Gij mij zegent!

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7