Romeinen 9
- Pagina's:
- Romeinen 9
- niet omdat zij allen uit Israël stammen (vers 6)
- in Izaäk zal uw nageslacht
- want een belofte ligt in uw woord
- maar niet alleen hier was het zo (vers 10)
- Jakob heb ik liefgehad
- Inhoudsopgave
Jakob heb ik liefgehad, maar Esau heb ik gehaat. Wij herhalen dat dit (Mal. 1,2-3) een beschrijving van het doen en laten van Godis, van de kwaliteit van het goddelijk handelen. Vrij, koninklijk, souverein, onafhankelijk, grondloos is God en alleen zo als God te begrijpen en te vereren is. Omdat God alleen door zijn verkiezen en verwerpen, liefhebben en haten, levend maken en doden voor deze bepaalde mens in deze bepaalde wereld (332) begrijpelijk en vererenswaardig kan zijn, daarom die moeilijkheid met de kerk, daarom Gods openbaring in de paradox, dat eeuwigheid tijd en toch niet tijd wordt, in het raadsel en de gelijkenis van Jakob die wordt liefgehad en Esau die wordt gehaat, in het geheimenis van de eeuwige dubbele predestinatie. Maar juist daarom is zij het geheimenis van de mens, niet van deze en gene mens. Ze brengt geen scheiding tussen deze en gene mensen, maar ze is hun diepste gemeenschap. Tegenover de verkiezing staan ze allemaal op één lijn, is Jakob in elk tijdsogenblik ook Esau, is Esau in het eeuwig ogenblik der openbaring ook Jakob. Jakob is de onzienlijke Esau, Esau de zienlijke Jakob. De reformatorische opvatting van de predestinatieleer is dus ook in dit opzicht mythologiserend, dat ze de verkiezing en de verwerping betrokken heeft op de psychologische eenheid van het individu, op kwantiteiten van verkorenen en verworpenen. Paulus bedoelt het zo niet, kan het niet zo bedoelen, omdat hij altijd in Gods belang waarde hecht aan het individu en niet in het belang van het individu waarde hecht aan God. Hoe zou overigens het tijdelijke, zienlijke, psychologische individu een eeuwige verkiezing of verwerping in staat zijn te dragen? Hij is alleen het toneel – en daaraan heeft hij echt genoeg te dragen – van verkiezing en verwerping, die zich in de onzienlijke vrijheid van de mens, van het in God rustende en in beweging gebrachte individu voltrekt. Wij weten wat zo’n dubbelheid in God betekent: echt geen evenwicht, maar eeuwige overwinning van het tweede door het eerste, overwinning van het gericht door de genade, van de haat door de liefde, van de dood door het leven. Maar deze overwinning is ons in elk tijdsogenblik verborgen. Wij kunnen die dubbelheid niet ontlopen: Voor ons is de onzienlijke Jakob Esau en alleen de onzienlijke Esau kan voor ons Jakob zijn. In elk ogenblik van de tijd staat de kerk dus helemaal voor de (in God niettemin eeuwig overwonnen!) mogelijkheid der verwerping. Haar verkiezing bestaat alleen in het geloof, de waarheid van het door haar vernomen en verkondigde Woord Gods al/een in de Geest, het bezit der belofte, die al vervuld is, alleen in de hoop; haar geloof, geest, hoop echter weer alleen bij God. Dat zij dus, omdat ze Jakob moet zijn in oneindige vrees voor Esau, en nadat ze met een knagend geweten alles gedaan heeft om de vijandig gezinde broeder te verzoenen, tenslotte alleen nog maar met God worstelen kan, met Hem moet worstelen ’tot het aanbreken van de dag’ (Gen. 32, 25), dat is haar grote, niet zwaar genoeg in te schatten last, waarnaast al haar andere moeilijkheden kinderspel zijn.