Romeinen 9
- Pagina's:
- Romeinen 9
- niet omdat zij allen uit Israël stammen (vers 6)
- in Izaäk zal uw nageslacht
- want een belofte ligt in uw woord
- maar niet alleen hier was het zo (vers 10)
- Jakob heb ik liefgehad
- Inhoudsopgave
(330) Vs 10-13. Maar niet alleen hier was het zo, maar ook toen Rebekka, van één man, onze vader Izaäk zwanger was; want toen zij( de tweeling) nog niet waren geboren en dus ook niets goeds of kwaads gedaan hadden, toen werd hun (opdat de op verkiezing berustende bestemming door God van kracht blijve, waarbij niet de werken, maar de roepende bepalend is!) gezegd: De oudere zal de jongere dienen! Zoals over dit bepalende geschreven staat: Jakob heb ik lief gehad, maar Esau heb ik gehaat.
Onder het nageslacht van Abraham de ongeboren tweeling uit één man en één vrouw! Ook van hen, reeds van hen luidt het: ‘je oudere zal de jongere dienen!’ (Gen. 25, 23). Daarin wordt nog duidelijker hoe de kerk zich splitst door haar eigen thema, en wat voor een thema dat is. Wie of wat buiten God zelf, God alleen kan hier, voor de één of tegen de ander spreken, hier waar alle menselijke verschillen verborgen zijn in het aan de onzienlijkheid Gods herinnerende moederlijf? Waarom Jakob en niet Esau? Niemand van beiden had wat betreft mogelijke roeping iets op de ander voor, beiden waren ze rechtmatige zonen van Izaäk en kleinzonen van Abraham en beiden hadden niets goeds of slechts gedaan. En toch loopt de onverbiddelijke kritische lijn dwars door het nageslacht heen, tegelijkertijd verwekt en ontvangen, ongedeeld nog, verkiezing hier en verwerping daar, kerk van God hier en kerk van mensen daar, waarheid als gericht hier en waarheid als gerechtigheid daar. Waarom, waarom zouden we steeds wel weer willen vragen.
Antwoord: opdat de op verkiezing berustende bestemming door God van kracht blijve, waarbij niet de werken, maar de roepende bepalend is. Dus daarom, omdat Abrahams nageslacht zich nu eenmaal met God ingelaten heeft, omdat God God is, en omdat God zich altijd daarin weer God betoont, dat Hij, Hij zelf en Hij alleen verkiest en verwerpt, opricht en neerslaat, levend maakt en doodt. Hoe zou Hij zich dan anders aan deze mens in deze wereld met haar altijd weer in gegevenheid wegzakkende zinvolheid betonen als God, als Heer over leven en dood? Hoe zou God anders voor ons zienlijk en bekend worden, God, die juist in zijn onzienlijkheid, ook de (331) onbekende is? Hoe zou het thema van de kerk anders doorgevoerd kunnen worden dan daardoor, dat dit de kerk zelf, de kerk in de eerste plaats steeds opnieuw tot een crisis wordt? Abrahams nageslacht zelf, het door God in het nauw gebrachte geslacht, kan niets anders wensen of willen dan dat de op verkiezing berustende bestemming door God geldig blijve, dat God gelijk krijgt en het gelijk houdt in zijn grenzeloze vrijheid. Met het gejubel van de verkorenen looft hem ook het knarsetanden der verworpenen. Want met de onontkoombare leer van de eeuwige dubbele predestinatie wordt ‘niet een kwantitatieve begrenzing bedoeld, maar een kwalitatieve beschrijving van het goddelijk handelen’ (Kühl). Geen menselijk zijn, hebben en handelen, geen ‘werk’ wordt immers als zodanig bevoorrecht of achtergesteld. Niemand mag in de tijd vertrouwen op eeuwige verkorenheid, niemand hoeft zich in de tijd een eeuwige verwerping in het hoofd te halen. Maar deze leer spreekt erover, hoe de tijdelijke mens een eeuwige grondslag heeft, hoe in deze fundering tie roepende bepalend is’, hoe God werkelijk God is, paradoxaal, goed om verkeerd begrepen te worden terwille van het goede begrip, met het contrast van verkiezen en verwerpen. Daar was Abrahams geslacht naar op zoek. Dat bedoelt ook de kerk. ‘God helpt u niet om u, maar om zichzelf’ (Schlatter). Helpt Hij anders, dan helpt Hij helemaal niet, dan is het helemaal niet God die helpt. God behartigt zijn zaak in de kerk en omdat het zijn zaak is, kan ze niet ondergaan. Maar daarom moet er over de ‘zaak, waar wij voor staan’ alleen met de grootste voorzichtigheid gezongen worden. Want wanneer God zijn eigen zaak behartigt, slaat Hij ons onze zaak (als onze zaak) in elk geval uit handen, laat Hij het wonder wel of niet gebeuren, bevestigt Hij zijn Israël (als het zijne) en wijst Hij af wat alleen de naam draagt, voert Hij tot het licht een volk dat Hem dienstbaar is, en hult Hij een ander volk in het duister, dat Hem alleen bedoelt dienstbaar te zijn, geeft Hij de erfenis aan zijn eigen kinderen en neemt het van hen die Hem vreemd zijn af, zegent Hij de door Hem geroepenen met zijn tegenwoordigheid en straft Hij hen die door Hem niet geroepen zijn met zijn afwezigheid, maakt Hij naar menselijk oordeel eersten tot zijn laatsten en naar menselijk oordeel laatsten tot zijn eersten. En altijd zo, dat Hij Godis, de onbekende; Hem is het koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid.