Romeinen 9
- Pagina's:
- Romeinen 9
- niet omdat zij allen uit Israël stammen (vers 6)
- in Izaäk zal uw nageslacht
- want een belofte ligt in uw woord
- maar niet alleen hier was het zo (vers 10)
- Jakob heb ik liefgehad
- Inhoudsopgave
Want een belofte ligt in het woord: Omstreeks deze tijd zal ik komen en Sara zal een zoon hebben (Gen. 18, 10). Vervulling van wat de mens beloofd is, is de in de werkelijkheid van deze wereld aan het daglicht tredende en triomferende waarheid van God zelf, God alleen. Belofte is de verwijzing daarheen, d.w.z. naar het wonder, de Geest, het onmogelijke, de verlossing. In de vorm van die verwijzing komt de mogelijkheid van verkiezing tot de mens, uitsluitend in deze’en nooit in een andere vorm. Hij moet geloven, het wagen en geen onderpand wordt hem geleend dan de Geest, het geloof, het waagstuk zelf. Izaäk betekent ‘Men lacht’. Waarover en hoe? Sceptisch over de onmogelijke mogelijkheid of enthousiast over de mogelijke onmogelijkheid? De stap van het één naar het ander is niet zo groot als zij wel menen die de werkelijke scepsis en het werkelijke enthousiasme niet kennen. De kerk mag niet verhelen dat haar thema haar naar deze uiterst smalle richel drijft. Ze mag niet eens anders willen dan dat dit gebeurt. Want een enigerlei vervulde belofte zou verlies betekenen van de vervulling van wat de mens zeker verborgen is. Zichtbare hoop zou geen hoop zijn (8, 24). Directe aanwezigheid van de waarheid zou geen aanwezigheid van de waarheid zijn. De kerk die het waagt Gods woord met menselijke oren te horen, op mensenlippen uit te spreken, die leeft van de belofte. Aan de belofte echter moet immers de mens en al het menselijke sterven om voor God te leven. De kerk mag zich niet onttrekken aan het sterven, uitgerekend zij niet. Juist de stervende kerk leeft werkelijk van de belofte, in de vervulling die van gene zijdevan dood en leven eeuwig komt. Elke hoe dan ook triomferende, ‘levende’ kerk is als zodanig de kerk die alleen de naam heeft dat ze leeft, en zie, ze is dood. Maar dat dat zo is, dat de kerk, die net als al het menselijke naar vervulling in deze wereld streeft, die gewoonweg zou willen triomferen en leven, alleen van de belofte leeft en dus altijd alleen maar minder kan worden opdat Hij wasse, dat is – we zeggen het nog een keer – een last die niet ernstig genoeg genomen kan worden. Want de bron van deze last is ook de bron van de hoop, zij alleen. Omdat de kerk dit echte probleem van haar zelf niet ziet, daarom heeft ze ook geen echte hoop. Ze wil niet geloven zonder te zien; daarom ziet ze ook alleen wat men kan zien zonder te geloven.