Romeinen 9

Vs 6-9. Want niet omdat zij allen uit Israël stammen, zijn zij Israël; en niet omdat ze Abrahams geslacht zijn, zijn zij allen kinderen Gods. Maar: In Izaäk zal uw geslacht zijn naam dragen! Dat betekent, niet de kinderen van het vlees zijn als zodanig kinderen Gods, maar de kinderen der belofte wor­den tot nageslacht van Abraham en van God gerekend. Want een belofte ligt in het woord: Omstreeks deze tijd zal ik komen en Sara zal een zoon hebben’ ‘Niet omdat zij allen uit Israël stammen zijn zij Israël en niet omdat zij Abra­hams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen. Zeggen wij ‘kerk’, dan bedoe­len we daarmee het op veelvoudige wijze gelede en gedifferentieerde geheel van hen, die – door een vleugje openbaring aangeraakt – God in ernst aan­roepen, op hem wachten, zijn geboden onderhouden. Ze stammen allen duidelijk uit Israël. Horen en spreken zij dan het Woord Gods zo, dat het werkelijk – het wonder gebeurt – het Woord van God is, dat daar gehoord en gesproken wordt, is in haar historisch ogenblik het eeuwig ogenblik der openbaring verborgen, zijn zij dus werkelijk wat ze heten, dan zijn ze – nog een keer: het wonder gebeurt – onzienlijk de kerk van Jakob, dan hebben ze de belofte van Abraham (4, 16), dan zijn ze kinderen Gods (8, 16). Zijn ze dat? Zijn ze zoals ze heten? Waarom zouden ze dat niet zijn? Waarom zij niet allemaal van de hoogste tot de laagste regionen? Voor wie zouden wet en profeten geen getuigenis en teken zijn? (3, 21). In Christus zijn zij alle­maal zonder uitzondering kinderen Gods. Maar, ‘in Christus’ betekent: wanneer het wonder gebeurt, wanneer Gods vrije genade, roeping en ver­kiezing het zo wil, wanneer kennis van God p’laatsvindt. Anders niet! Dus nooit en te nimmer vanwege een nog zo grote eventuele volmaaktheid van de Esaukerk, nooit en te nimmer omdat ze, om maar iets te noemen, op het hoogtepunt van de godsdienstige ontwikkeling van de mensheid zouden staan. Van God uit en alleen van God uit is het mogelijk dat zijn nooit falen­de, nooit zwakke Woord, dat zij durven te horen en uit te spreken, een zalig woord is. Is dat niet een last, wanneer dat de verhouding van de kerk tot haar thema is? Maar deze last is het die alle, ook de uiterlijke gebreken der kerk op een of andere manier ten grondslag ligt. En dat die last niet (328)   onder­kend wordt, dat maakt het volharden bij de stand van zaken en het reforme­ren of opnieuw beginnen steeds weer zo uitzichtloos.

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7