Emeritaat

De theologische evaluatie

Zijn prediking in de gevangenis
  • Barth preekte de laatste jaren vrijwel alleen in de strafgevangenis – 28 maal in totaal! – van Bazel (het bon mot ging rond dat je in Bazel eerst een straf moest oplopen om hem te kunnen horen preken! en zijn trouwe vriend Ernst Wolf concludeerde: “Karl Barth eindigt in het tuchthuis!). Deze opgave sprak Barth inderdaad aan:

    • “in hun behoefte aan de vaste grondslag van het werkelijke leven die daar zeer duidelijk te bespeuren valt, waar dan ook het Evangelie geheel uit zichzelf een merkwaardige nabijheid en vanzelfsprekendheid krijgt”

    • hij preekte over korte bijbelteksten (o.a. “Mijn genade is u genoeg”)

    • eenvoudig, duidelijke en concreet bijv.: de eerste christelijke gemeente bestond uit Jezus en de met Hem gekruisigde misdadigers

    • de nadruk op de breedte van Gods genade in Jezus Christus die ook de buitenstaanders omvat (bijz. in Rom. 11, 32 op “allen”: “God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten om Zich over hen allen te ontfermen”)

    • “wanneer er iemand geweest is die met gevangenen solidair was, dan was het Jezus Christus, de Heer uw God: deze gevangene die de Verlosser van u en van ons allemaal is”

    • in een andere preek verklaarde Barth: “alle mensen zijn aangeklaagden, maar dat het de rechterstoel van Christus, de Verzoener, is waarvoor wij zullen moeten verschijnen”

    • weer in een andere preek: “dat het gebod van God luidt: je mag je door Mij laten liefhebben!”

    • een volgende keer omstreeks Kerst: “ik ben er niet helemaal zeker van of het Kerstfeest in de Münsterkerk of in de Engelgasskapel waar het door de betere kringen wordt gevierd, wel op zijn plaats is. Maar ik ben er wel heel zeker van dat het hier en in het tuchthuis thuishoort”

    • voor Barth gold “dat de gebeden bij de voorbereiding en het verrichten van de daaraan mij toevertrouwde eredienst voor mij even belangrijk waren als de preken zelf”

    • juist om goed voor hen te kunnen preken wilde hij hen ook persoonlijk leren kennen daarom zocht hij hen meermalen afzonderlijk in hun cellen op (op een mogen drie moordenaars, twee oplichters en een wegens een zedenmisdrijf veroordeelde).

  • Na zijn terugkeer uit Amerika was Barth eerst van plan om nu als emeritus zonder de constante druk van de colleges verder te werken aan de KD, maar hij ging er aan twijfelen of hij met de voortzetting van zijn dogmatiek inderdaad nog beginnen moest: “hoe langer hoe meer kan ik met het oog op de toestand van de huidige theologie slechts tegenzin en afkeer voelen voor het gedoe van onze theologische existentialisten”.

  • “Heeft het veel zin als ik, nadat ik met mijn 12 reeds geschreven banden het begin van de zondvloed niet verhinderen kon, nog van een dertiende en veertiende band schrijf?”

  • Eind juni 1962 sprak hij in Flims voor 300 protestantse boekhandelaren in de vorm van vragenbeantwoording, i.h.b. zeer intensief over de kwestie van de mogelijkheden van “De kerk in de totalitaire staat”: zijn antwoord was dat elke staat iets van de totalitaire staat had en dat er voor de kerk in de totalitaire staat slechts één mogelijkheid is nl. dat zij zich om Jezus schaart “want de kerk is de omtrek en Jezus Christus is het middelpunt: dat is voor de kerk de beste mogelijkheid”.

  • Op vragen over zijn existentie als ouder wordende theoloog zei hij dat bij hem de lust tot neen zeggen tot “afbreken en afkraken toe” afgenomen en het plezier in “het zeggen van iets positiefs” toegenomen was. Maar hij voegde daaraan toe dat deze ogenschijnlijke “wijsheid” opvallend gepaard gaat met ouderdomszwakte!”

  • In plaats van colleges ging hij voor zijn studenten “colloquia” houden in het naburige restaurant Bruderholz: een paar semesters over telkens een passage van 30 bladzijden uit zijn KD – ook in het Frans en Engels! – naar aanleiding van hun vragen en opmerkingen: de studenten kwamen in grote getale! (het Engelse colloquium telde 50 à 60 deelnemers – onder wie ook af en toe een baby!).

  • In het Duitse colloquium, speciaal voor doctoraal-studenten werden proefschriften besproken, maar ook recente theologische publicaties van Moltmann, Pannenberg, Cullmann, Teilhard de Chardin en Jüngel).

  • In deze colloquia en gesprekken uitte Barth vaak zijn misnoegen over de huidige staat van de theologische wetenschap als “ een theologische kermis der ijdelheid”: “op dat platform tieren Tillich en de aanhangers van Bultmann samen met de problematische schim van Bonhoeffer en de armzalige bisschop Robinson die in zijn boekje “Honest to God” van dit alles de waardeloze schuim afschept om het als de laatste wijsheid – door Bultmann geprezen – op de markt te brengen: “als wapenbroeders links en rechts van de poort die toegang verleent tot het paradijs van een komende betere theologie zijn Bultmann en ik – Tillich en ik trouwens ook niet – en ook Bonhoeffer (de Bonhoeffer namelijk die na zijn dood aan de huidige mode aangepast werd!) en ik niet geschikt”.

  • In het merendeel van die gesprekken werd telkens dezelfde vraag aan Barth voorgelegd nl. de verstaanbaarheid van de bijbelse tekst (“hermeneutiek”): hij beschouwde dit “als een doodlopende weg, een terugvallen in de situatie waar wij rond 1920 uit geraakt dachten te zijn”.

  • Zijn eigen visie op deze hermeneutische kwestie gaf hij in zijn gesprek met Rijnlandse theologen aldus weer: “het gaat er niet om dat wij met het getuigenis van de Heilige Schrift kennismaken, maar dat wij kennismaken met degene over wie in het getuigenis van de Heilige Schrift getuigd wordt: “men moet er voor bidden, maar er ook voor werken dat men Hem ontmoet. En het werken dat daarvoor nodig is, bestaat hierin dat men dit getuigenis “historisch kritisch” leest – dat wil zeggen, dat men zich afvraagt of en in hoeverre het van Hem getuigt. Barth mag men echter in geen geval “de vrijheid van Gods Woord” beperken door een soevereiniteit waarmee wijzelf zijn getuigenis willen benaderen. Maar we moeten het zijn eigen soevereiniteit laten behouden. Wij hebben natuurlijk allemaal een of andere ontologie of wereldbeschouwing in ons hoofd. En dat mag gerust. Maar bij het lezen van de Bijbel mogen wij niet denken dat dat een laatste instantie is: deze moet dan ondergeschikt worden”.

  • Medio april 1965 ontving hij in Kopenhagen de Sonning-prijs en gaf hij in zijn dankrede een schets van zijn verhouding tot Kierkegaard: “ik beschouw hem als een leraar wiens school elke theoloog doorlopen moet hebben. Wee, degene die dat gemist heeft! Maar hij moet er niet blijven zitten en het is beter er niet terug te keren”.

  • Een week later hield hij in Bazel voor 300 studenten, grotendeels uit ontwikkelingslanden die gasten van de Jaarbeurs waren, een voordracht “over de theologie”:

    • hij was het eens met de kritiek van Marx op de religie

    • maar voegde toe dat het christelijk geloof geen religie was

    • “God geeft in de mens Jezus Christus het bewijs van Zijn bestaan waarnaast er geen ander bewijs bestaat”

    • “er is een religieus, maar geen christelijk avondland: er zijn in dat avondland wel een stel mensen die met Jezus Christus geconfronteerd zijn”

    • “het zou kunnen gebeuren dat het ware Christelijke geloof op een zekere dag in Azië en Afrika beter begrepen en beleefd zal worden dan in ons oude Europa”

  • In juni 1963 werd Barth uitgenodigd in het tijdschrift Zürcher Woche” over “Atheïsme: pro en contra” te schrijven:

    • “een christendom dat door een bekende hoogleraar-atheïst (prof. Bense uit Stuttgart) wordt aangevallen en door een theologisch hoogleraar verdedigd moet worden, zijn naam niet waard zou zijn!

    • “God heeft in de persoon van Jezus Christus op deugdelijke wijze met de atheïsten voor eens en voor altijd afgerekend

    • de atheïst hoeft niet bang te zijn dat hij van zijn rationele wijze van denken zou moeten afzien, want het christelijk geloof is niet tegen, maar vóór het denken: “denken is na-denken!”

    • “voor christenen is niet het milde Duitse atheïsme en ook het strijdlustige atheïsme uit het Oosten gevaarlijk, maar het praktisch atheïsme van vele christenen!

  • In de zomer van 1963 schreef hij op verzoek van de Gereformeerden in Brandenburg een “Theologisch Rapport” over de “Tien artikelen over vrijheid en dienst” waarin de kerken in de DDR hun standpunt over de verhouding tot hun staat hadden geformuleerd: Barth miste daarin een voortdurend centraal stellen van enerzijds het christologische en het eschatologische en anderzijds een duidelijk verband tussen de begrippen “vrijheid” en “dienst” in de zin van een “vrijheid tot dienst”.

  • In december 1963 had hij een laatste bewogen ontmoeting met Paul Tilich: “ik wees hem er nadrukkelijk op dat het nu tijd werd om zich eens netjes te bekeren. Hij scheen er echter voorlopig nog weinig zin in te hebben.”

  • Zijn Paaspreek op 29 maart 1964 over de vreugde van de discipelen “toen zij de Heer zagen” (Joh. 20 v. 19e) was zijn laatste preek (de laatste van ± 670 geschreven preken).

  • In 1965 verscheen een tweede bundel met nieuwe in de gevangenis gehouden preken: “Rufe mich an!”; hij liet daarin blijken hoe hij de prediking opvat en de hele eredienst in het algemeen:

    • “de eredienst als middelpunt van de gemeente moet zich presenteren als een geheel van aanroepingen van de genadige God”

    • daarom begint hij met het gezang van de gemeente en met het uitspreken van haar dank, van haar boetedoening, van haar bijzondere bede om Gods aanwezigheid en hulp bij wat zich in de godsdienstige samenkomst voltrekt bij monde van het gemeentelid dat als leider van deze handeling optreedt

    • dit gemeentelid houdt de preek waarin de aanroeping van God in de vorm van een verklaring en toepassing van een (beter kort dan lang!) Schriftwoord tot verkondiging wordt

    • van de kansel naar beneden gekomen spreekt hij het slotgebed uit waarin hetgeen in de preek gezegd werd (nu weer in een rechtstreekse aanroeping van God) in het kort samengevat wordt, maar waarin de eredienst vooral het karakter moet krijgen van een voorbede voor de buitenwereld, voor alle andere mensen en voor de rest van de kerk en de wereld

    • in het tweede gemeenschappelijk gezang sluit zich de vergadering bij dit slotgebed aan

    • dan eindigt de eredienst met de zegen

    • aansluitend aan deze visie had Barth bepaald concrete wensen voor het voltrekken van de eredienst en voor de ruimte waarin die plaats vindt:

      • de gemeente gaat in een halve kring zitten

      • voor deze halve kring in het midden een op een verhoging geplaatste eenvoudige houten tafel (duidelijk geen altaar!)

      • deze tafel dient met een lessenaar zowel als plaats waar de preek gehouden wordt als tafel voor het Avondmaal en het doopvont

      • beelden en symbolische afbeeldingen zijn nergens in een protestantse kerk op hun plaats: “aan de werkelijkheid van de persoon en het werk van Jezus Christus kan alleen de in de eredienst in de strikte zin van het Woord en vooral in het leven handelende gemeente zelf beantwoorden”

      • geen orgel (hoort in de concertzaal!), maar vier blaasinstrumenten

      • collecte niet pas bij de uitgang (dus na afloop van de eredienst!), maar tijdens de eredienst

      • zo niet elke zondag Avondmaal dan toch frequenter en regelmatig

      • af en toe de doop (“zonder onnodige woordenvloed”) als begin van de eredienst

      • zo zouden we helemaal als gemeente in de eredienst “Kerk van het Woord” worden: “het Woord dat nu eenmaal niet taal, maar mens werd”.

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10