Studententijd

 

Studententijd in Bern (1904 – 1906)

Op 17 oktober 1904 in de theologische faculteit van de Universiteit van Bern ingeschreven. Zijn zorgvuldige dictaten – niettegenstaande hij zich niet door zijn docenten aangesproken voelde – liet hij na afloop van een semester inbinden en versierde ze “met allerlei spotopdrachten, anekdoten, uitspraken en karikaturen”. Zo staat op de omslag van een dictaatcahier van het tweede semester een verbitterde man getekend met het onderschrift “De bedroefde vader na het examen van luie Berthli”!

“Mijn leermeesters hebben mij het huiveren verleerd. Ik heb toen nl. de historische school in haar oudere verschijningsvorm zo grondig doorlopen dat de uitlatingen van haar latere aanhangers geen indruk meer op me maken”.”Met onvergetelijk veel meer belangstelling ging ik naar de colleges en practica van mijn vader: in de vier semesters te Bern volgde Karl “De gelijkenissen van Jezus”, “Inleiding in de studie van de theologie”, “Kerkgeschiedenis I – IV”, “Het leven van Jezus” en “Leven en geschriften van Paulus”. Karl waardeerde in zijn vader de gedegen wetenschapsman, maar “kon zich diens (gematigde) “positieve” theologische houding en richting niet eigen maken”. “Het eerste boek dat op mij als student werkelijk indruk heeft gemaakt, was “Kritik der praktischen Vernunft van Immanuel Kant”. Barth beschreef het effect daarvan als volgt: “De goede wil is de waarheid, het goddelijke in mijn leven. Dat was mijn houvast. Er bleven nog drie of vier belangrijke vragen over: Wat is God? Wat betekent Jezus voor ons? Wat is het doel van ons leven? Hoe zullen we dat doel bereiken? “Mijn stelregel werd: hoe eenvoudiger hoe beter.” Karl was zeer actief in het Berns studentencorps (“Zofingia”): en stevig bierdrinker en een straffe roker (een lange pijp van zijn grootvader!). Het nodige geld verdiende hij gedeeltelijk met het geven van vioollessen. Door “Zofingia” kwam hij ook in andere universiteitssteden, vooral Bazel waar hij zijn levenslange vriend Eduard Thurneysen leerde kennen. In de winter van 1906 hield Karl een voordracht (21 januari) die in zijn corps groot opzien baarde: “Zofingia en het sociale probleem”. Hij constateerde dat ook bij ons …… de kloof tussen kapitaal en arbeid, tussen rijkdom en armoede steeds groter wordt. Met een beroep op Leonhard Ragaz zag hij het sociale vraagstuk als “een schakel in de ontwikkeling van een of liever het probleem van de mensheid dat Jezus gesteld heeft tegenover de antieke wereld”. In die winter van 1906 maakte hij twee scripties – Nieuwe Testament en kerkgeschiedenis – nadat hij al een lang opstel geschreven had over de “neurophatische, maar toch wonderbaarlijke verschijnselen, de “stigmata van Franciscus van Assisi”. Een maand later hield hij zijn eerste theologische voordracht over “De oorspronkelijke vorm van het Onze Vader” Op 17 oktober 1906 legde hij met succes (cijfer 1, het hoogste) zijn propaedeutisch examen af. Daarna wilde Karl naar Marburg (“liberaal”), maar zijn vader wilde Halle en Greifswald (positiever!): het werd het neutrale Berlijn.

Pagina's: 1 2 3 4