Studententijd


logo

Studententijd Marburg (april 1908 – augustus 1909)

Al volgde Karl ook colleges van andere professoren (catechese, homiletiek en nieuw-kantiaanse filosofie: “Herrmann was de docent van mijn studententijd.” “Herrmann was enerzijds Kantiaan en anderzijds een leerling van de jongere Schleiermacher, niet de oudere. “de eerste vier “Reden” van Schleiermacher vond Herrmann zo belangrijk dat hij op college zei: “Het is het belangrijkste geschrift dat sinds het afsluiten van de canon van het Nieuwe Testament gepubliceerd is.” Voor ik naar Marburg ging, had ik Kant helemaal doorgewerkt. Dat was eigenlijk mijn uitgangspunt: eerst zijn “Kritik der praktischen Vernunft” daarna ben ik tweemaal om zo te zeggen met de ploeg door de “Kritik der reinen Vernunft” gegaan. En van Kant ben ik op Schleiermacher gestoten.” “Omgeven door nog zoveel Kant en Schleiermacher was toch het christocentrische uitgangspunt doorslaggevend voor Herrmann, en dat heb ik van hem geleerd. “Niettemin was zijn theologie onderscheiden van het oude liberalisme, maar ook van alle orthodoxie en “positieve” theologie.” Karl bleef vier semesters in Marburg. Midden juli 1908 deed hij zijn tentamens voor het doctoraal examen theologie en slaagde op 28 oktober 1908 voor het tweede deel van zijn doctoraal. “Het bleek uiteindelijk dat ik me in tegenstelling tot de richting van mijn grootvaders en mijn vader ontwikkeld had tot een vurige aanhanger van de nog tot de tijd van de Eerste Wereldoorlog heersende en als alleen menswaardig geldende “moderne” school.” (Christendom werd enerzijds als een kritisch te onderzoeken historisch verschijnsel anderzijds als een zaak van overwegend moreel geaarde innerlijke ervaringen opgevat.) Op 4 november 1909 werd de zoon Karl door zijn vader in de Münsterkerk van Bern “plechtig in het ambt” bevestigd (de tekst voor de preek van zijn vader was Mattheüs 10, 26 e.v.). Hij bleef bepaalde colleges volgen, maar werkte als redactie-assistent van het te Marburg verschijnende tijdschrift “Christliche Welt”, een toonaangevend tijdschrift van die “moderne” school. In juni 1909 schreef hij – naast een tragedie “Iphugeinie in Aulis” voor zijn vroegere studentenvereniging – een verhandeling over “Het kosmologisch bewijs voor het bestaan van God” (dat nl. sinds Kant en Herrmann had afgedaan). In een artikel “Moderne Theologie und Reichsgottesarbeit” in het “Zeitschrift für Theologie und Kirche” legde hij zijn in de studie verworven kennis als volgt uit: “Religieus individualisme en historisch relativisme.” Hij verliet Marburg op 8 augustus 1909: “Als een volledige Marburger ben ik het leven, de kerk en mijn verdere theologisch denken ingegaan ….. om dan ongeveer zeven jaar later tot de ontdekking te komen dat het daarmee nu werkelijk afgelopen moest zijn.”

Alle gegevens en citaten zijn ontleend aan “Karl Barth” van Eberhard Busch (Callenbach 1978, blz. 44 – 52).

Pagina's: 1 2 3 4