Safenwil
- Pagina's:
- Safenwil
- 2
- Het sociale vraagstuk
- Heroriëntatie in zijn theologie
- De eerste Römerbrief
- Tambach
- De tweede Römerbrief
Pastoraat
-
Als belangrijkste taak zag hij de zondagspreek. Hij begon direct met een serie preken over het Onze Vader. In Safenwil heeft hij er ongeveer vijfhonderd gehouden. Hij schreef ze minutieus op. Dikwijls kostte het hem twee dagen (soms vijfmaal opnieuw beginnen!). Hij droeg ze uit het hoofd voor. Dikwijls op basis van een bijbeltekst toegespitst op een thema: “gebed”, “gierigheid”, “zending”, “het leven van William Booth” e.d. Hij bleef nog sterk beïnvloed door Schleiermacher. Veel over “leven” en “beleven”. Hij beseft telkens en zegt ook telkens: “Ik ben nog niet zo ver”. Maar niettemin uit hij zich vastberaden: “Ja, de dominee moet wel de waarheid zeggen, maar hij mag niets zeggen over de herbergiers, de fabrikanten, de onderwijzers en tegen de gymnastiekverenigingen!” Niettemin betoont hij veel betrokkenheid bij voorvallen en gebeurtenissen in het openbare leven in de wereld, het eigen land of Safenwil (1912 over de ramp van de Titanic!).
-
Toch duiken telkens zinnen en gedachten op die uitwijzen boven de theologie van zijn Marburg-tijd: “De boodschap van Goede Vrijdag heeft haar kracht ….. geheel afgezien van datgene wat ik u er over zeggen ga”; of: “Hij, Jezus verdwijnt niet wanneer onze mooie religieuze gevoelens verdwijnen”; of: “Door Jezus worden alle normen ondersteboven gehaald”; of: “Er is slechts één werk van het Rijk Gods: dat wat God zelf doet” e.d.
-
Met zijn preken had hij weinig succes; vaak lege banken en een klein groepje: het sloot niet aan op de onkerkelijke Aargauer mentaliteit van “rationalistische vooruitstrevendheid en anderzijds een sentimenteel piëtisme”.
-
Op zijn catechisatie vatte hij de inhoud van de les samen met vermelding van de bijbelteksten en dicteerde die aan zijn catechisanten: hij ontwierp in die 10 jaar liefst achtmaal een nieuw concept! Zijn eerste opzet bestond uit twee delen: “De weg naar Jezus” en “De weg naar God” (met de onderdelen 1. Gehoorzaamheid. 2. Liefde. 3. Zelfverloochening. Daaraan ging vooraf de these: “De mens onderscheidt zich van de natuur door zijn verstand en zijn bestemming als hij zijn verstand gebruikt of als hij streeft naar wat waar, goed en mooi is. Dat is de bestemming van de mens voor God, want God is de eeuwige Waarheid, Goedheid en Schoonheid. God zoeken is God vinden (Plato)”. Het duidelijkst komt “deze goddelijke bestemming van de mens tot uitdrukking in de innerlijke wet van de wil: ieder mens moet zo handelen als naar zijn eigen oordeel allen moeten handelen. Een dergelijke wil is een goede wil (Kant).”
-
Ondanks zijn gezellige avonden voor de jeugd (jongens en meisjes apart), les in de vrije natuur, gezamenlijke wandelingen en sneeuwballen vond Barth het onderricht aan de jongeren “een afschuwelijke opgave” waartoe hij zich niet in staat achtte: “Het Rijk Gods wil bij mij niet de vorm van leerstof aannemen, ondanks allerlei kunstgrepen”.
-
Naast prediking en catechisatie hield hij gedurende de winter bijbellezingen voor de gemeente en ook voor de geheelonthouders (grote aanhang in Safenwil, Barth was actief lid).
-
Hij ging niet vaak op huisbezoek: “Van een grotere frequentie verwacht ik niet veel” (ondanks vermaan van zijn kerkenraad!).
-
Hij fungeerde nooit als voorzitter van de kerkenraad, maar was wel van 1911 – 1919 secretaris die de notulen maakte (!).