Moby Dick

Tegen de abstractie

Zien wij het gevaarte van de Witte Walvis voorbij varen, lukt het ons niet onmiddellijk onze harpoen te werpen, is het nog ver van het aanlokkelijke karwei, een moot uit te snijden en op te peuze­len, gaat het geheel, vaag maar met gevulde omtrekken, aan ons oog voorbij, dan kan het ons een oorlogsschip, een zwaarge­wapende kruiser lijken, die met de opgerichte mond van zijn kanonnen de wijde zee bestrijkt. Iets daarvan is allerwegen in de K.D.; en wel op de plecht, op het pantserdek, op het achter­kasteel; te allen kant zijn de affuiten opgesteld. Waartegen? Niet tegen de eerzame koopvaardijvloot van andere natiën, niet tegen de goedè vrachten van waarheid, door ervaring en vernuft ge­wonnen en vervoerd van kust tot kust. Geen smaldeel van weten­schap, wijsheid en kunst wordt ooit! als zodanig onder vuur ge­nomen. Het gevaarte is veeleer een mijnenveger; de mijnen der abstractie worden nagespeurd, ontdekt en tot explosie gebracht. Daarom is het slechts in zoverre een kruiser, als ook afweer nodig is tegen uit de lucht neersuizende abstractie-constructies, die als bommen dreigen neer te komen op,’de schepen, die te goeder trouw alleen of in convooi varen. Eén van de meest algemene karaktertrekken van de K.D. is de strijd tegen de abstractie. Dit lijkt vreemd, gehouden tegen het feit, dat:de K.D. toch zelf uit de stalen platen van theologische abstracties gebouwd schijnt. In­tussen is dit de vorm van defensie, die door de situatie,’ de oor­logssituatie, tegen de alom opererende abstracties, die de vrije vaart bedreigen, den’ defensorpacis’, den verdediger en beschermer van de vrede, wordt opgedrongen. “Wat in het geding is, het is de vreugde des bestaans; want – laat ons daarop direct letten ­reeds de vrede is een ab_tractie, als zij van. de vreugde is losge­maakt en. quasi in zichzèlve rust. Maar ook de vreugde des be­staans zou een abstractie zijn, als zij niet rustte in de presentie van God; van die God – Immanuel – waarvan ‘de prediking, de de Schrift en de Openbaring in drievuldige éénheid getuigen. Daarbij is bovendien te bedenken, dat velerlei houding en conceptie, die ons eigen geworden is, die voor ons besef concrete waarde heeft, die gevuld schijnt, gemeten aan de Openbaring Gods toch als abstractie wordt onthuld en ontdekt. Ons leven is vol van schijn­bare vervullingen, van gestalten, die een totaal levensgevoel schijnen te vertolken; en toch hebben ze een geüsurpeerde vol­ledigheid aan zich, die camoufleert, hoezeer ze zich, uit nood, (van de nood een deugd makend) hebben opgeblazen tot een bestaan lòs van God, éénkennig op zichzelf gericht, afgekeerd van de heilzame storing en bevrijding, die het Woord Gods, als het z’n vrije loop neemt, hen komt áándoen.Laten we eerst een rij van zulke abstracties, waarvan de dogma­tiek en mitsdien het christelijk leven, zoals het ons is overge­leverd, vol is, opnoemen.

Over ‘God’ te spreken is al dadelijk de meest formidabele ab­stractie, God-in-bet-algemeen is een projectie van ons verlangen, éénheid te brengen in de chaos van onze wederwaardigheden en in de discontinuïteit van onze denkwegen. God is niet zonder de mens, ja, Hij is mens geworden; én zó ons toegewend, zó ken­baar. En Hij is niet mens geworden, hoewel Hij de eeuwige God is, maar omdat Hij de eeuwige God is. Als God niet Immanuel is, God-met-ons, dan spreken we over een abstract denkbeeld. daarom zou een heidense God, zij het als contrastmatige spiege­ling, in zijn concreet bestaan, zij het als caricatuur van de waar­heid, nog eerder een partner, concurrent of tegenstander van God zijn dan de ‘Godheid’, het ‘Opperwezen’, het ‘Al’ enz.

Over de mèns te spreken is een abstractie. Niet alleen om de negatieve reden, dat we eigenlijk het wezen van de mens niet peilen, alleen verschijnselen, verschijningswijzen kunnen nagaan, maar vooral om de positieve reden, dat hij op zichzelf, voor zich­zelf; in eigen onherleidbaarheid en eenzelvigheid, goddank, niet bestaat, omdat hij met Christus samen in deze wereld is, met Hem verbonden (ook al wéét hij het niet en erkent hij het niet), door Hem als ‘de eerstgeborene onder vele broederen’ tot gemeenschap met al Zijn gaven en weldaden bestemd. Te zeggen, dat dit eerst zo wordt, indien de mens gaat geloven, maakt zowel van het mens­zijn een abstract, los, zinloos bestaan, als ook van het geloof een abstract, toegevoegd, met magische krachten geladen besluit.

Te spreken over de ‘natuur’ als over de schepping is een abstrac­tie. Zij laat het zogenaamd ‘gegevene’ eerst in zichzelf rusten, om er dan een oorsprong bij te denken, er een zin in te leggen, er een doel mee te verbinden, zodat de zo gedachte ‘schepping’, op een hoger plan, toch weer in fatale geslotenheid verkeert ten aanzien van God. En, omgekeerd, wordt zodoende God een abstractie, in de zonderlinge voorstelling, die meent en wel menen móet, dat de ‘schepping’ het resultaat is van het feit, dat de Here God, lang geleden, als ‘Schepper’ is opgetreden, dat Hij dus de Schepper ge­wéést is. Neen; de schepping kan niet als heil worden verstaan, wanneer ze niet verstaan wordt als de ruimte van het verbond, als uitgangspunt van Gods daden, als basis van de zegevierende gang van het Rijk.

Te spreken over de Almacht Gods is een abstractie, en wel een bijzonder dodelijke abstractie. Daarbij wordt het woord ‘God’ leeg gelaten, zodat dat wat op zichzelf al een abstractie is, nl. macht-an-sich, nog tot in het oneindige vermenigvuldigd wordt door de bijstelling: ‘al’. In de ‘Almacht’ op zichzelf te geloven betekent zich verliezen in de afgrond van de oneindige mogelijk­heden, zich openstellen voor de daemonie van het naakte gebeu­ren, zich te ontslaan van elke rekenschap ten aanzien van onze menselijke bestemming, keuze en verantwoordelijkheid. Hier gaan de affuiten van de K.D. geweldig beven en het vuur is niet van de lucht. Terwille van de ere Gods, terwille van de ware liefe­lijkheid en de ware gestrengheid van Zijn aangezicht, terwille van de vreugde van het bestaan, terwille van de waarheid, die troostrijk is, tegen de waarheid, die niet anders dan bitter kan zijn, die verbittering wekt en steekt tot in de tederste delen van ons door het Evangelie aangeroerd wezen. De almacht Gods is een concrete macht, ze is heilsmacht, ze is scheppende en ver­zoenende en verlossende macht; eenvoudig omdat ze de macht is van deze God, wiens deugden, wiens volkomenheden de Schrift telkens weer in hymnische dankbaarheid opsomt. En déze macht is àlmacht, macht over een concreet universum; waarmee dus is gezegd, dat aan de rechtvaardige, de barmhartige, de oordelende en vergevende God ook de macht, de laatste en uiteindelijke macht toekomt. De Almacht Gods is een abstractie; almacht is een bijvoegelijk naamwoord bij het zelfstandig naamwoord God, de Heilige, de Liefde. Wie van de ‘Almacht’ uitgaat, die gaat uit van een star bedenksel, die gaat voorbij aan Gods deugden en l vernietigt in zich en anderen het vertrouwen: dat juist de Liefde. ….almachtig is.

Door over de ‘zonde in het algemeen te spreken begeven we ons in een fatale abstractie ook dit hoort tot die drijvende mijnen, die het menselijk leven torpederen; ook dit kan als een bom uit de hoogte van de speculatie neerdaveren en – hele convooien met levenvoedend graan doen ondergaan. Alweer omdat wij niet weten wat zonde is; omdat wij allerlei noties van moraal en fatsoen, ook van normen en idealen aan dit bijbelse woord onder­schuiven, waardoor het wat schijnt en hanteerbaar wordt en ons veroorlooft, ons een houding te geven. Maar ‘zonde’ bestaat niet abstract als een gebrek of tekort,een fout, een wangedrag, een moreel deficit. Ze heeft haar eigen wezen (of onwezen) dáárin,dat de Genade Gods haar werkzaam is voorafgegaan, zodat ze niet een algemeen moreel of religieus verwerpelijk gedrag of hebbelijkheid of houding of aanleg kan zijn, maar zeer bepááld, zeer bijzonder, een verwerpen. van de Genade, die ons heeft om­ringd en gedragen, moet zijn. Daarom kunnen we eigenlijk niet weten wat zonde in waarheid is dan daar waar ze in opperst­rebelse vorm zich heeft dóórgezet, nl. in de moord op de Messias en waar ze tegelijk in diepste solidariteit gedragen en weggedragen is door dezelfde, onze Here Jezus Christus. We kunnen het ook zó zeggen: de zonde is niet te zien, niet te bepalen, niet te taxeren; zij rust in een oordeel, een àfwijzing; een verwerping van God, nl. die God van het verbond; zij is altijd bondsbreuk, ze is niet soms en onder anderen: bondsbreuk; ze is altijd een op­stand tegen die Genade, waarop ons bestaan reeds rustte en van waar uit het Zijn bestemming ontving.

Een abstractie moet men ook noemen de wijze, waarop in oude en latere tijden over het geloof gesproken wordt; als een boven­natuurlijk vermogen, als een inspiratie die het hart neigt tot het transcendente; of ook als een voor-waar-houden en vertrouwen, dat men goed of verkeerd, aan het juiste of onjuiste adres kan plaatsen, zodat een geloóf met een valse inhoud toch formeel ook een soort geloof is, met het door de ‘Schrift bedoelde formeel op één lijn te stellen. Ook dit scheurt het leven uit elkaar; ook door deze euvele overwegingen wordt een mijn gelegd op de baan van onze creatuurlijke roeping en bestemming. En het maakt eigen­lijk weinig uit of wij dan verder variëren en zeggen: het geloof is een verdienstelijke onderwerping (heteronoom) aan een wet, die voor ons verstand en wil heilzaam zal blijken àf dat we zeggen, dat het geloof autonoom is, een door de mens verworven en ge­fundeerd en gekozen standpunt, overtuiging of zelfs overgave ten aanzien van objectieve zaken, die in zichzelf weliswaar geheimen zijn, maar door ons als zodanig kunnen worden onder­kend en toegeëigend. Zulke voorstellingen zijn abstracties. ‘Der Glaubeist freilich im Gegensatz (tegen de ‘autonomie’) eine Ver­baFtung und Verpflichtung, in welcher der Mensch seiner eigenen Willkür entledigt wird und einen Herrn bekommt, nach dem er sich zu richten hat, ein ganz neues und fremdes Licht, der in das menschliche Leben von oben hereinfällt. Er bestráblt aber (dit tegen de ‘ onderwerping’, de heteronomie) das menschliche Leben nicht nur von auszen, sondern er erleuchtet sie von innen; er verschlieszt nicht, sondern er öffnet seine Augen, er zerstört seinen Intellekt nicht, und er nötigt ihn nicht, ihn zu opfern, sondern er macht ihn frei, indem er ihn in bestimmten Sinn, nämlich für ihn selbst, gefangennimmt; er schlägt seinen Willen nièht nieder, sondern er setzt ihn in freie Bewegung. Wie die Menschwerdung des Sohnes Gottes – das Urbild auch der Natur des Glaubens – zugleich in dem völligen Gehorsam wie in der völligen Souveränität des Handelns Jesu Christi wirklich und sichtbar wird. Die Wirklichkeit des Glaubens steht über diesen Gegensätzen. Sie schlieszt sie in sich. Der Glaube ist ganz Gottes und ebenso ganz des Menschen Werk, ganz Gefangennahme und ganz Befreiung. So, indieser Ganzheit, entsteht und lebt er, in­dem er vom Worte Gottes erweckt wird (K.D. IIIa, S. 280 f.).

We zouden verder kunnen spreken over de voorzienigheid, over de uitverkiezing, over het lijden, over de theodicee, – steeds zullen we bij Barth die onvermoeibare tegenweer tegen de abstractie vinden, omdat zij het ware heil verduistert, de zegen der predi­king belaagt, het getuigenis van’ de volle Raad Gods’ ondermijnt en de mensenkinderen, voor wie Christus gestorven is, ongeluk­kig maakt. Voor ditmaal genoeg. Voor deze keer moest dit naar voren komen, dat de Witte Walvis uit zijn goede, geduchte passi­viteit zich als een gepantserd vaartuig aan ons voordoet, vol activiteit, een mijnenveger met luchtafweer-geschut. Op de boeg prijkt echter niet de naam van een strijdvaardige admiraal of een agressieve waarschuwing aan de vijanden, maar, tot anonieme betuiging van het doeleinde en,er ontspannen vrede de goed­moedige naam: Moby Dick.

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10