Romeinen 3

(69) Dat God rechtvaardig is, dat is geopenbaard. Het feit dat ons het antwoord van Gods vergevende barmhartigheid gegeven is, dat deze positieve relatie tussen God en mens, het absoluut paradoxale, bestaat, dat is ons ‘vanwaar’, ons ‘vandaar’ en ons ’thans echter’. Dat is de inhoud van de blijde bood­schap (1, 1, 16), die hier onder vrees en beven, maar onder druk van onont­koombare noodzaak verkondigd wordt: het eeuwige als gebeurtenis. Wij verkondigen de kennis van de onbekende God, de Heer van hemel en aar­de, die niet in tempels woont, die door handen gemaakt zijn, die niemand van node heeft en die als zodanig allen leven en adem en alles geeft. Wij ver­kondigen dat alles wat de mens door Hem gegeven is, daartoe gegeven is, dat ze Hem zouden zoeken, Hem die niet ver is van een ieder van ons, Hem in wie wij leven, bewegen en zijn, voorbij al datgene, waarin wij leven, be­wegen en zijn, Hem, die naar zijn aard de mens ook in diens ontaarding trouw blijft. Wij verkondigen, dat juist omdat Gods wezen de mens trouw blijft, de godheid met geen enkel maaksel van menselijke kunstvaardigheid of uitvinding gelijkgesteld kan worden, dat God aan de tijden der onwe­tendheid heeft voorbijgezien, ’thans echter’ alle mensen alom laat aanzeg­gen, dat zij boete moeten doen. We verkondigen het aanbreken van de dag, waarop God de mensenwereld wil richten in gerechtigheid, in zijn gerech­tigheid (Hand. 17, 23- 31). Gods gerechtigheid is geopenbaard. Wij kunnen niet meer niet met haar rekening houden. Wij kunnen het gegevene niet meer anders zien dan in het licht van dit voorgegevene. Wij kunnen niet meer ergens anders vandaan komen dan van deze vooronderstelling. Wij kunnen het neen, waaronder we staan, niet meer anders dan vanuit het god­delijk ja horen; de stem van het gebrek aan respect van de mens en zijn op­standigheid niet meer anders dan gedragen door de diepere stem van de goddelijke vergeving; de roep van menselijke hoogmoed niet meer anders dan overstemd door de rustige harmonie van het goddelijk nochtans. Niet meer anders? Wis en waarachtig, niet meer anders in zoverre wij geloven wat geopenbaard is. Wanneer wij geloven, zien wij de mens opgeheven door God, maar juist daarom ook opgeheven tot bij God. We zien hem door God begrensd, beperkt, omheind, maar juist dit begrenzende is eveneens zijn eerste en laatste. We zien hem in het gericht gebracht, maar juist daardoor ook terechtkomen. We zien zin in de onzin van de geschiedenis. We zien de waarheid haar boeien verbreken. We zien meer dan ‘vlees’ in de mens. We zien binnenbrekende redding. We zien Gods volhardende trouw ook in de ineenstorting van de hoogste menselijke verwachtingen en vormen van hoop. Van dit geopenbaarde, verschenene, getoonde en door ons geziene (70) komen wij vandaan. Over dit geopenbaarde spreken wij. Voor dit geopen­baarde zouden wij de aandacht willen vragen, opdat, waar ogen en oren zijn, gezien en gehoord wordt.

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14