Romeinen 3

Om zijn gerechtigheid te bewijzen. Altijd en overal was vergeving der zon­den, altijd en overal was er over de mensen het wonder van de rijkdom van Gods goedheid, van zijn verdraagzaamheid, van het goddelijk geduld (2, 4), altijd en overal zijn mensen ziek geweest van God en gezond geworden. Maar door Jezus hebben wij ogen gekregen om te zien, dat het zo is, Gods gerechtigheid heeft zich in hem aan ons bewezen, getoond. Wij zijn door hem in staat gesteld de geschiedenis (‘de zonden die vroeger gebeurd zijn’) te zien van God uit, in het licht van zijn alles opheffende barmhartigheid. Wij weten wat zij voor ons betekent. Dat ze ons tot boetedoening wil leiden (2, 4; 6, 2). Gods gerechtigheid is alleen door hem begrijpelijk en ondub­belzinnig zichtbaar geworden als de feitelijke macht en ordening over men­sen en hun geschiedenis. Altijd en overal zien wij nu onder de ons in Jezus gegeven vooronderstelling niet alleen (met de wet, 3, 20) vlees en zonde, maar daarboven en daarachter de rechter, die, doordat hij veroordeelt, vrij­spreekt waar hij maar ‘in het verborgene van de mens’ (2, 14) het gegrond­ zijn in zijn trouw, het gegrond-zijn in het geloof aantreft. Hij is rechtvaardig en verklaart rechtvaardig, waar de sprong in het niets gedurfd wordt. Gelo­ven wij in Jezus, dan geloven we in de realiteit en universaliteit van de trouw van God. Geloven wij in Jezus, dan is ons de gerechtigheid en de vrijspraak door God als de onmogelijke mogelijkheid bewezen en getoond. Vanuit deze vooronderstelling bezien wij ons zelf en gaan wij naar de mensen toe. Van deze vooronderstelling uitgaande durven wij in ons zelf en in de men­sen te geloven, zo zeker als wij dat buiten deze vooronderstelling om niet kunnen doen. Uitgaande van deze vooronderstelling hebben wij de moed om aan allen (3, 22) de eis van het geloof te richten – de eis van geloof in die vooronderstelling natuurlijk. Omdat God rechtvaardig is en rechtvaardig verklaart, hebben wij vrede met God (5, 1).

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14