Barth cantates

   

II. GOD

Een systematisch theoloog is geneigd te veronderstellen dat er in al de christelijke uitspraken over God, mens en wereld een zinsverband zit of althans zou moeten zitten. Barth reconstrueert dat zinsverband door een eenvoudige verhaallijn aan te geven. Dat verhaal gaat dan ongeveer zo. God en mens zijn met elkaar in een geschiedenis betrokken. Ze ontmoeten elkaar en dat is geen toeval. Ze zijn als vrije wezens innig met elkaar verbonden in een relatie, die is aangelegd op duurzaamheid, echtheid en vrede. Deze verbondsgeschiedenis is mogelijk gemaakt doordat God de wereld, ‘hemel en aarde’, schiep als plaats voor de ontmoeting. De geschiedenis zelf echter is een hoogst conflictueus gebeuren. De mensen schenden de verbondsrelatie en maken zich zelf volstrekt onmogelijk. God blijft van zijn kant een weg zoeken naar verzoening en herstelt het verbond. De geschiedenis gaat dus ondanks dit dodelijke conflict door en krijgt opnieuw toekomst. God zal de mensen niet aan hun lot over laten en zal ze niet in het niets laten verdwijnen. Hij heeft zich aan hen verplicht en zal de geschiedenis die hij met hen begon dan ook voltooien. Hij wil mens en wereld verlossen van het kwaad van de vernietiging.

Deze eenvoudige verhaallijn stelt Barth in staat om de uitspraken over God, mens en wereld te ordenen volgens drie oriëntatiepunten. Deze zijn: schepping, verzoening en verlossing, als de aanvang, het midden en de voltooiing van de verbondsgeschiedenis. Die begrippen zullen dan ook in de titels prijken van de drie hoofddelen van zijn dogmatiek. Men bedenke wel, dat ‘scheppen’, ‘verzoenen’ en ‘verlossen’ hier functioneren als werkwoorden. Daarmee wil gezegd zijn dat de hoofdrolspelers van deze geschiedenis alleen zich zelf zijn in het werkelijk doen van deze daden. Dat is kritisch bedoeld. Hun handelen is creatief, betrouwbaar en bevrijdend of het is geen handelen. Dan zijn het wandaden, zelfvernietigend, beschamend en onvrij. In zulke daden zijn de handelende personen niet meer zich zelf. Dat leidt nergens toe. Het is duidelijk dat door dit kritische moment de hele geschiedenis op scherp komt te staan. En onze geschiedenis stáát dan ook op scherp. Wie mee doet, krijgt onvermijdelijk met deze kritiek te maken. Dat is verdisconteerd in Barths theologie. Het is niet alleen dogmatiek, het is tegelijk ook ethiek. Elk deel loopt uit op een ethische doordenking.

Nu gaat er aan deze driedelige opzet nog iets vooraf. Dat is de vraag: wie het initiatief neemt voor de verbondsgeschiedenis? Dat is de eerste, kritische vraag die men aan de christelijke traditie dient te stellen. Waarom schrijft zij dat initiatief toe aan God? Wat bedoelt ze daarmee te zeggen? Die vraag nu komt afzonderlijk aan de orde in de Leer over God (K.D.II,1,1939 en II,2,1942). Hier worden we bepaald bij de gedachtenis aan de beslissing die God heeft genomen om zich in te zetten voor de mens en voor de humaniteit. In de directe rede, bestemd voor menselijke oren: Ik ben er voor jou.

In vier hoofdstukken gaat Barth na wat dit voor de mens betekent. In De kennis van God en in De werkelijkheid van God gaat het over het moment dat mensen zich bewust worden van Gods beslissing, waarbij ze dan ook niet opgesloten kunnen blijven in hun bewustzijn, maar werkelijk voor Gods aangezicht gesteld worden. Over die oorspronkelijke beslissing zelf gaat het in Gods genadige keuze. Mensen krijgen grond onder de voeten, wanneer ze beseffen dat hun leven geen ongelukje was, maar een bewuste keuze en dat ze dus gewenst zijn op deze aarde. In het licht van die keuze werkt Gods gebod als plaatsaanduiding: Je bent hier welkom, neem plaats.

Voor Gods aangezicht

‘De mens wordt zich van God bewust, omdat hij voor God staat.’ (K.D.II,1,1939,8)

Bewust leven. Dat is gretig ingaan op de dagelijkse ontmoetingen met anderen, de omgeving nieuwsgierig onderzoeken, niet weglopen voor de problemen, maar ze als uitdagingen aannemen, ernstig afzien, maar ook weer vrolijk afstand nemen, ontspannen en genieten. Het bewustzijn groeit door verwondering over de gang van zaken en door daarbij vragen te stellen. De bewustwording wordt pure jubel bij de ervaring van de schoonheid van het leven: dit is het einde! Of stokt bij de onverteerbare werkelijkheid van het kwaad: dit kan niet waar zijn! Wie zo leeft is voortdurend in gesprek met zich zelf en met anderen. Maar het is een gesprek waarin steeds stiltes vallen, omdat niet alles wat gebeurt te plaatsen is binnen de lichtkring van het eigen bewustzijn. In zulke stiltes kan even het besef ontstaan: ik sta voor een andere werkelijkheid, waar ik geen greep op heb, maar die mij wel aangaat. Daar kan je stug aan voorbijgaan in de veronderstelling dat er nu eenmaal geen antwoord uit de stilte komt. Je kan ook ter plekke een altaar op richten ‘voor de onbekende God’, bijvoorbeeld een stiltecentrum voor meditatie. De christelijke gemeente heeft in navolging van de synagoge gekozen voor een hachelijker daad. Ze komt regelmatig bijeen om samen te vragen of deze andere werkelijkheid zich te kennen wil geven, het ware gezicht wil tonen en naam en bedoeling bekend wil maken. Om bewust te kunnen leven loopt zij voor deze verborgen werkelijkheid niet weg, buigt er ook niet in stilte het hoofd voor, maar gaat er op een nieuwsgierige, uitdagende manier mee in gesprek. En ze heeft veel te bespreken. Bijvoorbeeld verantwoording te vragen voor wat er met de mensen gebeurt. Pleiten voor een eind aan de ellende die de geschiedenis dagelijks met zich mee brengt. Afspraken maken voor een betere wereld. Ze noemt dat bidden. Ze accepteert het feit dat ze voor een andere werkelijkheid staat, die ze niet kan manipuleren, maar die ze ook niet zomaar laat passeren. Ze kan die ander niet in het gelaat zien en toch is ze zich ervan bewust dat ze voor diens aangezicht staat. Ze gaat ermee in gevecht en is niet bereid op te geven, tenzij die ander haar zegent. In die handeling wordt ze zich pas goed bewust van zich zelf. Hier vindt de geboorte van het bewuste, verantwoordelijke, actieve, zorgzame en creatieve leven plaats. Het hangt met elkaar samen: bewust leven is van God bewust worden en van God bewust worden is bewust leven. Dat kan je niet uit elkaar halen. Maar dit bewustzijn wordt aangestoten door de ontmoeting met God die zich als een andere, vreemde en hoogst verontrustend lévende werkelijkheid te kennen geeft. Door dat inzicht laat de gemeente zich steeds weer storen. Ze leert God stukje bij beetje kennen, omdat ze voor zijn aangezicht staat.

Dat is de core business van de gemeente: voor God staan. Het is nog een heel karwij. Om op de been te blijven, bouwt ze wekelijks een huisje van taal, vindt namen, vormt beelden en gelijkenissen om ruimte te maken voor de ontmoeting met de Levende. Tegelijk zegt ze bij elke poging: dit is het niet. Ze probeert het met steeds wisselende namen. Ze begint heel intiem met ‘lieve God’, maar terwijl ze het zegt voelt ze de enorme afstand tussen hen en hoort een engelenkoor ‘Heilig, heilig, heilig’ zingen. Ze doet een beroep op eeuwige trouw van geslacht tot geslacht, maar bedenkt meteen dat de verhoudingen op aarde nu dringend om rechtvaardig ingrijpen vanuit de hemel vragen. Ze belijdt: ‘Adonaj is één’ en onderscheidt deze unieke, kleine koning van Israël scherp van alle andere grote machten en heren, maar ze vindt wel dat de hele aarde van deze HEER is. Ze vindt dat er niemand is die zo consistent zich zelf blijft, maar toch bidt ze: ‘Uw wil geschiede…’ en houdt daarmee de deur open voor zijn ongekende vrijheid. Het is vreemd, maar hoe beter ze God leert kennen des te meer gaat ze van het leven houden. Ze krijgt adem om het uit te houden en wacht of ze hier nog iets van God te zien zal krijgen. Hopelijk iets adembenemends moois.

Keuze

‘God komt zelf helemaal en in alle ernst in het geding omwille van zijn keuze en dus omwille van de mens. Hij koos ons lijden …tot zijn eigen lijden.’ (K.D.II,2,1942,179)

In verkiezingstijd spelen de democratische burgers even voor God. Ze kiezen en verwerpen, blijven tergend lang zweven of blijven uit protest thuis en oefenen daarmee op ongrijpbare wijze macht uit over de volksvertegenwoordigers. In de kerk zijn de rollen omgedraaid. Wie daar binnenkomen, horen dat ze zelf gekozen zijn tot volksvertegenwoordigers. Ze hebben reeds de nodige verantwoordelijkheid en moeten meteen aan de slag om hun karwij te klaren. Dat is een andere rol. Het zweet staat in de handen. Wie zijn zij, dat ze dat kunnen?

Toch worden ze door deze verkiezing niet onzeker gemaakt, maar juist bevestigd in hun identiteit. Ze zijn die ze zijn. Ze krijgen het volste recht om er zo te zijn op hun eigen vrije wijze. Hun naam deelt in de vrijheid van God die zich noemt ‘Ik ben die ik ben’. Daar kiest God voor. Hij zet zich zelf voor hen in. Ze worden dus niet in het diepe gegooid, maar ze worden juist uit het diepe gehaald en krijgen grond onder de voeten. Door die keuze geeft hij hun leven structuur. Door die keuze worden ze uit de maalstroom van hun tegenstrijdige gevoelens getild. Ze worden opgevangen in de vrije val van hun onzekerheid. Hij laat niet toe dat ze hun eigen beste vijand worden en zich zelf vernietigen. Hun neerslachtigheid, wanhoop en naar binnen geslagen haat gaan niet vanzelf over, maar ze genezen door de vasthoudendheid waarmee God hen begeleidt. Wie dit ervaart komt tot rust en kan ook eens het zwijgen er toe doen. Je bent eindelijk die je bent.

Hoe weet ik dit allemaal? Ik lees het niet één twee drie af aan mijn eigen levensgeschiedenis, maar het begint me te dagen als ze me vertellen over de bemoeienis van God met Abraham en Melchisedek, Mirjam en de dochter van Farao, Daniël en Nebukadnezar. Ze kunnen het me honderd maal vertellen. En alle malen raakt me dat motief van de keuze, van het bondgenootschap tegen het kwaad, dat ondanks alles steeds weer opduikt in de loop van die geschiedenissen. Die verhalen voeden de verwachting dat het meer is dan een motief, meer dan het symbool van een vredesduif of een leeuw met een lam en meer dan een droom. Ze scherpen de blik zodat de droom samenvalt met een menselijk gezicht. En zie, dan krijgt de naam van Jezus Christus de lading van die keuze: God met ons. In die spiegel zie ik iets van het geheim van die keuze.    

Die keuze sluit geen mensen uit, maar sluit ieder mens in. Israël is gekozen om vertegenwoordiger van al de volken te zijn. En Jezus accepteert vertegenwoordigers uit de volken zelf. Er zijn geen grenzen aan zijn koninkrijk. Wie bij dit rijk betrokken wordt krijgt zweet in de handen, want er is genoeg te doen.

Maar dan ontmoet je de schaduw: zo’n mens die lijdt onder het feit dat hij geen beslissingen kan nemen en die volstrekt afhankelijk is van de willekeur van anderen. Een mens die bezwijkt onder de last van de niet gemaakte keuzes en die dat op anderen afreageert door op verbeten wijze een ander te dwingen te kiezen of door zelf in de kramp te schieten van een compromisloze, genadeloze houding of omgekeerd door weg te zakken in gelatenheid. Een mens die uit deze ellende probeert te vluchten door zelf op voorname wijze voor God te spelen en andere mensen laat bungelen aan het koord van zijn willekeur. Zo iemand is de schaduw van mijzelf. Zo ben ik zelf, maar zo wil ik niet zijn en daarom veracht ik hem en bestrijd hem. In die honderden verhalen van Israël hoor ik dat God deze mensen vasthoudt en hun onmogelijke bestaan draagt naar de toekomst toe. Hun lijden maakt hij tot zijn lijden. Het zijn geen monsters. Daarmee raakt hij zelf ernstig in de problemen. Maar dat is nu juist het geheim van zijn keuze. Dit zijn precies de mensen waarmee het verhaal begon. Mensen die te horen krijgen: je bent gekozen om gewoon jezelf te zijn.

Plaatsaanduiding

‘De tien geboden houden, betekent de door hen aangegeven en omschreven plaats innemen…’ (K.D.II,2,1942,766)

Als ik gewoon mezelf wil zijn, moet ik mijn plaats weten en die innemen. Dus niet naast mijn stoel of op een ander z’n stoel gaan zitten. Maar wie maakt plaats voor mij? In de beroemde tien geboden wordt daarop gezinspeeld.

De tien geboden beginnen met een plaatsaanduiding: ‘je hoort niet in een slavenhuis, maar je hebt recht op een eigen land, waar je vrij kunt wonen’. Die woorden heeft Mozes uit de mond van God opgetekend. Dat wil zeggen dat de tien geboden creatieve kracht hebben: met deze woorden schept God ruimte voor zijn volk om op aarde te leven. Hij schaft de slavernij af en sticht een land waar vrijheid heerst. Hij geeft mensen die hun plaats kwijt zijn een plaats in de geschiedenis. Hij geeft ze grond onder de voeten. Zo’n creatief gebod is tegelijk een uitnodiging om die ruimte in te nemen: hier kan je wonen, hier kan je functioneren, dit is het huis waarop je recht hebt. Neem die plaats in. Doe dat en je zal leven.

Die plaatsaanduiding brengt je echter meteen in de problemen. Want ze wijzen ze je een plaats aan die al lang bezet is door anderen. Die anderen verbeelden zich dat die plaats niet van jou is en zeker niet van de God van Mozes, maar van andere machten. Dat kunnen indrukwekkende politieke en economische machten zijn of subtiele geestelijke en culturele invloeden. Ze hebben die machten en invloeden in hun verbeelding zo opgeblazen, dat het wel lijkt alsof iedereen er aan geloven moet. Dat is nu net niet de bedoeling. De geboden zetten je aan om die verbeelding met enige ironie te bekijken en er afstand van te nemen. En vooral niet voor ze buigen en je niet voor ze opofferen. Dat zullen de anderen je niet in dank afnemen, want die willen hun illusies niet graag kwijt.

 Wanneer je de geboden in gebruik neemt, verstoor je die illusies. Doe dat maar. God heeft ze niet voor niets gegeven. Zijn naam staat en valt er mee. En de gebruiker staat en valt er dus ook mee. Hoe gebruik je de geboden? Net andersom dan je zou denken. Het gebod eist geen buitengewone prestaties en vraagt niet om nog meer slavenarbeid, maar nodigt je juist uit om te genieten van de vrijheid. God heeft je de tijd gegeven, néém dan ook de tijd. Je hebt het recht om van de tijd te genieten. Laat de tijd dan ook niet volledig beheerst worden door de dingen die zo nodig moeten. Houd tijd vrij. En zorg dat anderen ook tijd krijgen om van te genieten. Als mannen en vrouwen te oud worden om te werken, gun ze dan met ere rust onder de zon. Dat zal je later zelf ook nodig hebben. Als je tot het bittere eind moet sloven, maak je het niet lang.

De tien geboden zijn niet te hoog en niet te diep. Ze wijzen de plaats aan die voor jou hier en nu bestemd is. Tegelijk herinneren ze je aan de plaats die voor anderen bestemd is. De geboden spreken je aan namens de anderen, ze spreken uit de ogen van iedere medemens die je ontmoet. Die kijkt je aan met een blik die zegt: dood mij niet, laat me niet in de steek, beroof me niet van mijn vrijheid, doe mij recht en respecteer mijn relaties en mijn bezit. Respecteer mijn plaats op aarde. Ik hoor niet in een slavenhuis, maar in een land waar ik vrij kan wonen. Zo dichtbij komen die tien geboden. Je kunt de ander niet recht in de ogen kijken zonder deze woorden te horen. Dat kan toch niemand ontgaan? Toch vertelde Mozes dat hij ze in grote eenzaamheid, in duisternis en onweer, moest vernemen uit Gods eigen mond. En hij beleefde het bovendien dat zijn eigen volk het geduld niet had om deze eenvoudige geboden te horen en zich intussen toch weer overgaf aan hun eigen machtige verbeeldingskracht. Hij moest het ze leren. Hoe eenvoudig deze geboden ook zijn, ze moeten iedere keer van de grond af aan geleerd worden. 

Pagina's: 1 2 3 4 5