Het ‘anti-semitisme’ van Karl Barth

logo

 

Het merkwaardigste afscheid dat ik ooit heb meegemaakt -was dat van ds. R. Süss op 7 maart jl. in de Gasthuisgemeente in Amsterdam. De preek was eigenlijk één lange tirade tegen “Jezus Christus is Heer”, de oudste belijdenis van de kerk, en de moeder van alles wat de kerk verder heeft beleden. Tijdens de preek deelde Süss aan de gemeente mee dat Karl Barth “zijn aartsvijand” was, maar er kwam nog meer: Barths Einführung in die evangelische Theologie was een antisemitisch geschrift, dat op het ogenblik in het Nederlands werd vertaald, en de vertaler was hier aanwezig.

Dat klopte, want die vertaler dat ben ik. Vertaler is niet helemaal het juiste woord, want uitgeverij Kok vond het boek te dik om het in zijn geheel op de markt te brengen en dus heb ik de mijns inziens belangrijkste passages vertaald en die door een samenvattende tekst met elkaar verbonden. (Als alles gaat zoals het moet gaan ligt het resultaat onder de titel De zwanenzang van Karl Barth in september aanstaande in de boekwinkel.) Wat heeft Süss ertoe bewogen dit geschrift antisemitisch te noemen? Ik denk dat ik dat wel weet: Barth spreekt over Gods verbond met Israël, waarin God niet faalt, maar zijn menselijke partner wél. In Jezus Christus geeft God zelf de trouwe menselijke partner in het verbond en zo bereikt Gods handelen en spreken met Israël zijn doel. Zo wordt Israël van strijder tegen God strijder voor God. Dat betekent dat de weg van de synago­ge tegen God in gaat. Dat zal wel de reden zijn waarom Süss Barth van antisemitisme beschuldigt. Wie vertrouwd is met de tekst van het Nieuwe Testament weet dat God de synagoge niet opgeeft en ook nooit op zal geven. Karl Barth was zeer vertrouwd met het Nieuwe Testament en wie dat wil zien kan dat bijvoorbeeld in KD IV/3 op blz. 1005-1007 nalezen.

Süss heeft ook afscheid genomen van de Hervormde Kerk en de laatste woorden van zijn preek waren: “Ik ben dominee geweest, ik ben rabbi”. Op het eerste kon ik inder­daad alleen maar Amen zeggen.

In Trouw van l april van dit jaar haalt Süss nog een keer uit tegen Barth. Hij citeert wat Barth in een brief aan Marquardt opbiechtte: “In persoonlijke ontmoetingen met leven­de joden, ook joodse christenen, heb ik zolang ik me kan herinneren steeds zoiets als een volstrekt irrationele aversie weg moeten slikken. Foei, kan ik alleen maar zeggen, met betrekking tot mijn in zekere zin allergisch reageren in deze kwestie, maar het was en is nu eenmaal zo. Het kan zijn dat die irrationele afkeer retarderend heeft gewerkt op mijn hele theologie”. (Wie het hele citaat leest op blz. 421 van deel V van de Gesamtausgabe zal zien dat Barth deze “aversie” een “verwerpelijk instinct” noemt, dat zijn “zoons en andere mensen die beter zijn dan ik volslagen vreemd is”.) Süss haalt deze woorden uit Barths brief aan Marquardt wel vaker aan en ik vind het niet behoorlijk om iets dat iemand opbiecht tegen hem te gebruiken. Maar er is nog iets anders dat Süss niet pleegt te vertellen: toen in de zomer van 1944 tot Zwitserland door­drong dat de Hongaarse joden naar de vernietigingskampen -werden gedeporteerd, zocht Zwi Taubes, een rabbijn uit Zürich, Barth op “omdat hij als de meest prominente Zwitserse verdediger van de joden bekend stond”, zoals Taubes schoonzoon in 1991 aan Eberhard Busch schreef. Barth schreef nog op de dag van Taubes bezoek een dringende brief aan de Zwitserse Bundesrat: laat de Hongaarse joden in Zwitserland toe! Samen met E. Brunner, W. A. Visser “t Hooft en P. Vogt schreef Barth een brief, waarin goed gedo­cumenteerd duidelijk werd gemaakt wat er met de Hongaarse joden gebeurde, en die brief kwam in de publiciteit. De Zwitserse pers begon over de zaak te schrijven en op 12 juli 1944 wijzigde de Zwitserse regering de bepalingen over het toelaten van asielzoe­kers: toegelaten moesten worden “allen wier lijf en leven om politieke of andere rede­nen werkelijk gevaar loopt”. Uiteindelijk werden 2000 Hongaarse joden gered en dat was veel minder dan Barth en zijn vrienden gehoopt hadden, maar ze hebben wel alles gedaan wat ze konden. (Zie hiervoor Eberhard Busch, Unter dem Bogen des einen Bundes, p.515-517.) Voor Barth met antisemitisme in verband brengen heb ik maar één woord over: laster!

A.A. Spijkerboer

(In de Waagschaal, nieuwe jaargang 28, nr. 7. 22 mei 1999)

 

Pagina's: 1 2 3