Karl Barth en de politiek

Karl Barth en de politiek

De politieke dienst van God

In zijn lezingen over de Schotse Belijdenis van 1560, die Barth in 1937‑1938 in Aberdeen hield, gebruikte hij voor het eerst de uitdrukking “politische Gottesdienst”. Een merkwaardige uitdrukking. Bij ons in Nederland spreken we over “christelijke politiek” en tegenwoordig over “evangelisch‑radicale politiek”. Dat doet Barth niet. Hij spreekt over “politieke dienst van God”.

Ongeveer in dezelfde tijd verscheen het eerste nummer van “Theologische Studiën”: “Rechtfertigung und Recht”, een studie over recht en staat. Barth poneert in dit geschrift de stelling, dat staten, die recht en vrijheid dienen, in een positieve relatie tot Christus staan (Romeinen 13), terwijl staten, die recht en vrijheid de nek omdraaien, in een negatieve relatie tot Christus staan (Openbaring 13). Het is dus volstrekt onjuist te beweren, dat Barth kiest voor neutraliteit in de politiek. Ook in de politiek gaat  het om de dienst van God.

In de loop der jaren heeft Barth altijd opnieuw over kerk, staat en politiek geschreven, in allerlei geschriften, die gepubliceerd werden bij bepaalde gebeurtenissen, in zijn “Kirchliche Dogmatik” en het meest systematisch, in zijn Christengemeinde und Bürgergemeinde” van 1946, dat stellig tot zijn belangrijkste publicaties behoort. Barth maakt een onderscheid tussen “Christengemeinde” en “Bürgergemeinde”, tussen kerk en staat. De zin en het doel van de kerk is het leven in de Heilige Geest, in gehoorzaamheid aan het Woord van God in Jezus Christus. De zin en het doel van de staat is de zorg voor de uiterlijke, relatieve en voorlopige vrijheid van de enkele mens en de evenzeer uiterlijke, relatieve en voorlopige humanisering van het menselijk leven en samenleven. De staat kan niet geloven en belijden ‑ dat doet de kerk ‑ maar zij valt niet buiten het Koninkrijk Gods. Daarom erkent de kerk de staat als een ordening van God. Als een instrument van Gods genade is de staat een exponent van het Godsrijk. Ook het handelen van de overheid is dus dienst van God. Kerk en staat zijn twee concentrische cirkels rondom het éne middelpunt Jezus Christus.

In de vervulling van haar eigen roeping is de kerk solidair met de wereld. Zij bidt voor de staat en aanvaardt medeverantwoordelijkheid. Zij poneert geen christelijke staatsleer. Er is geen duplicaat van de kerk op het terrein van de politiek. De kerk propageert daarom ook niet een bepaalde, politieke conceptie als de christelijke tegenover andere concepties. Zij staat echter allerminst onverschillig tegenover het politieke leven. In de politieke ruimte moeten christenen beslissingen nemen voor Gods aangezicht. Zij maken onderscheid tussen goede en slechte staat, rechte en verkeerde politieke werkelijkheid, vrijheid en anarchie, gemeenschap en collectivisme, recht van de enkeling en inpidualisme, wil men: tussen de staat van Romeinen 13 en de staat van Openbaring13. Barth breekt dus radicaal met wat men in ons land als “christelijke politiek” heeft gepropageerd.

Er zijn geen christelijke-politieke beginselen en er is geen christelijk-politiek systeem. Er is alleen een bepaalde richting, waarin onze politieke beslissingen genomen worden. Het is Barth dus niet te doen om een christelijk-politiek ethiek, maar om een christelijk-politiek ethos, een richtingsbesef.

Het zijn geen christelijke maar profane aangelegenheden, waarmee een christen in de vervulling van zijn politieke taak mee bezig is. Daarbij is de norm van de kerk de ‘Eigengesetzlichkeit’ van haar eigen zaak. De staat is niet de kerk, ook niet een voorportaal van het Koninkrijk Gods. De gerechtigheid van de staat is haar bestaan als een gelijkenis, een analogie van het door de kerk gepredikte Koninkrijk Gods. Een christen handelt daarom op politiek gebied altijd zo, dat de samenhang tussen de staat en het Koninkrijk Gods duidelijk wordt. In zijn politieke beslissingen kiest een christen voor wat de heerschappij van Christus over heel de wereld en dus ook over de staat niet verduistert, maar verheldert.

Barth geeft in zijn studie een groot aantal van zulke analogieën.

De kerk gelooft, dat God mens is geworden om ons; daarom is het een christen in de politiek om de mens te doen.

De kerk getuigt van Gods rechtvaardiging, waarin God zijn recht op de mens en daarin het recht van de mens handhaaft; daarom kiest de kerk voor de rechtsstaat, tegen anachisme, dictatuur en collectivisme.

De kerk getuigt, dat Jezus Christus kwam om het verlorene te redden; daarom strijdt de. kerk op politiek terrein voor de verworpenen der aarde, de ontrechten, de armen.

De kerk leeft van Gods openbaring als het licht, dat de werken der duisternis verstoort; daarom is zij tegen alle geheime diplomatie.

De kerk is oecumenisch; daarom verzet zij zich op politiek terrein tegen alle abstracte locale, regionale en nationale belangen.

De kerk weet van Gods toorn en gericht, maar zij weet ook, dat Gods toorn slechts een ogenblik duurt, maar zijn genade eeuwig. Daarom aanvaardt de kerk zo nodig de oplos­sing van conflicten met geweld, maar zij kan zo’n gewelddadige oplossing slechts als ultima ratio aanvaarden en zet zich in voor een vredespolitiek, die gaat tot aan de grenzen van wat menselijk mogelijk is.

De politieke beslissingen die Barth in zijn leven genomen heeft ‑ het zijn er, vele geweest en in de regel zeer belangrijke ‑ worden doorzichtig, wanneer men hen tracht te begrijpen als toepassingen van deze analogieën. De theologie van Barth is in dit opzicht een theologie van de straat, betrokken op het leven van maandag tot zaterdag, het leven in staat en maatschappij en dat zo radicaal mogelijk. Theologisch rechts, was Barth in politiek en sociaal opzicht links. Vandaar zijn zakelijke keuze voor het socialisme. Vandaar zijn verzet tegen Hitler en het nationaalsocialisme. Vandaar zijn aandeel in de strijd van de Belijdende Kerk (de thesen van Barmen). Vandaar zijn protest tegen de herbewapening van Duitsland en de atoombewapening. Vandaar zijn afkeer van de koude oorlog en een steriel anti‑communisme. Vandaar zijn felle woorden over de oorlog in Vietnam. Barth heeft op de beslissende momenten op een voor geen misverstand vatbare wijze gekozen. Hij was een non­conformist. Tot het einde toe. Daarbij ging het hem niet om een beginselprogram, maar evenmin om onsamenhangende incidentele beslissingen. Het was hem te doen om een bepaalde richting en een bepaalde continuïteit, gekozen en bepaald vanuit het geloof, naar de kant van de democratie.

Dat een christelijke‑politieke partij in dit geheel niet past, is duidelijk. Op politiek terrein vertegenwoordigen de christenen de voor alle mensen geldende boodschap van God in de gelijkenis van hun in deze boodschap gefundeerde beslissingen. Daarom moeten zij zich niet als christenen aaneensluiten, maar laten zien, dat zij voor allen, de gemeenschappelijke zaak van het hele volk opkomen. Hun beslissingen worden aannemelijk doordat zij blijken heilzaam voor de opbouw van de staat te zijn en niet doordat ze christelijk gemotiveerd worden. Een christelijke partij devalueert het christelijke. De kerk kan zich niet door een christelijke partij laten vertegenwoordigen. Zij predikt het evangelie. Dat evangelie heeft een politieke strekking. Zo alleen kan de kerk het zout voor de staat zijn.

Het meest belangrijke, dat de kerk voor de staat kan doen, is: waarlijk gemeente van Jezus Christus zijn. Zij moet exemplarisch bestaan. De staat moet in de kerk haar voorbeeld en oerbeeld vinden. De kerk spreekt in en tot de staat het minst voor misverstand vatbaar door wat zij is. Is zij waarlijk kerk, dan heeft ze geen christelijke politieke partij nodig. Er zullen dan christenen zijn, die anoniem, werkzaam zijn, pretentieloze getuigen van de ook op politiek terrein heilzame Christusboodschap, niet omdat zij zulke vrome mensen zijn, maar omdat zij als christenen het beste voor hun volk zoeken door de staat in een bepaalde richting voort te stuwen. Zij zullen in hun politieke partij voor het gehele volk werken en juist zo in principiële zin aan politiek doen.

Als illustratie van wat ik over Barth en de politiek uiteenzette sluit ik dit artikel af met een brief van Barth, gedateerd 16 maart 1966.

In de kerk in Duitsland bestaat er nog al vat onrust over de prediking van de volgelingen van Bultmann. Die onrust consolideerde zich in een “Belijdenisbeweging” die in Dortmund een grote manifestatie organiseerde met de leus: “Geen ander Evangelie”. Barth is bepaald geen geestverwant van Bultmann. Nochtans schreef hij aan één van de voormannen van “Geen ander Evangelie” deze brief:

“Aan de organisatoren en de deelnemers van de grote manifestatie “Geen ander Evangelie’ zou ik deze vraag willen stellen: Bent u van plan en bereid een dergelijke beweging en een dergelijke manifestatie op touw te zetten en er aan deel te nemen:

  • tegen het verlangen om het westduitse leger met atoomwapens uit te rusten,

  • tegen de oorlog en oorlogsvoering van de met West­-Duitsland verbonden Amerikanen in Vietnam,

  • tegen de steeds weer voorkomende uitbarstingen van een rabinaat antisemitisme in West‑Duitsland,

  • voor het sluiten van vrede tussen West‑Duitsland en de Oost‑Euro­pese Staten en de erkenning van de sinds 1945 bestaande grenzen?

Wanneer uw zuivere belijdenis van de naar het getuigenis van de Hei­lige Schrift voor ons gekruisigde en opgestane Jezus Christus dit met zich meebrengt en uitspreekt, dan is het een goede, kostbare en vruchtbare belijdenis.

Wanneer zij dit niet met zich meebrengt en uitspreekt, dan is zij met al haar zuiverheid geen goede, maar een dode, goedkope, muggenziftende en kamelen verzwelgende en dus farizese belijdenis.

Dit is wat ik te zeggen heb over wat er op 6 maart in Dortmund is gebeurd”.

Men leze deze brief tegen de achtergrond van de gedachten van Barth, uiteengezet in dit artikel. Hij is ook in deze brief de canis Domini, de hond van de Heer, die blaft wanneer hij onraad speurt, de partisaan van God, de verzetstheoloog.

Pagina's: 1 2 3