Bond houdt Barth buiten beeld
Tegenwoordig schijnt het een beetje beter te boteren tussen Barth en de Bond. Er is zoveel nieuwe, vrije theologie op de markt, dat een orthodox mens al blij is met een barthiaan. En ook binnen de Gereformeerde Bond klinken telkens stemmen op die roepen om herbezinning op de aloude afwijzing van Barth. Voor een deel is een bevindelijke herkenning van Miskotte daar schuldig aan. Ook de bevinding van de cultuurcrisis slaat bressen. Op het seminarium namen ruim dertig bondspredikanten deel aan een studieweek over Miskotte onder leiding van prof. Graaf land. Via deze beroering wordt het gesprek opnieuw geopend. En dat is goed. We zeggen wel dat we elkaar moeten vasthouden, maar we doen het weinig. Wat In de Waagschaal betreft, kwam daar vorig jaar via een themanummer verandering in. Er kwamen reacties. Wordt het wat? Wie weet. Met sommigen zeker. Maar als het gaat om de stromingen, valt het te betwijfelen. Men wil een graantje van elkaar meepikken, maar de structuren van de theologische overtuiging blijven botsen.
Dat blijkt opnieuw uit een boekje van W. Aalders, A. de Reuver en C. den Boer Barth, Koblbrugge, Miskotte (Kampen 1984), voorzichtig onthaald door Kopmels in nummer 15. Wat Aalders betreft is er niets nieuws onder de zon: hij ziet Barth als de grote ontsporing. Vroeger maakte hij nog onderscheid tussen de jonge en de oudere Barth, maar Marquardt heeft hem overtuigd dat het met de jonge Barth reeds mis was. Naar De Reuver en Den Boer was ik nieuwsgierig, zij laten zich verontrusten door Barth-vriendelijke geluiden en zoeken contact. Ik ga hier hun referaten (respectievelijk over Barth en Kohlbrugge en over Miskotte) niet samenvatten. Ik ga ook niet op namen fixeren, ze worden langzamerhand chiffres. We moeten, vind ik, wat minder óver Barth en Miskotte en wat directer over de theologische zaak met elkaar spreken. Daarom licht ik uit hun betogen die uitspraken, waar hun hart klopt. En dan blijkt, dat de frontlijnen lopen als tevoren.
De Reuver opponeert tegen een verkiezingsleer, waarin „Het Koninkrijk met de smalle toegang lijkt ingeruild voor een koninkrijk zonder grens, omdat het samenvalt met de wereld als zodanig” (p. 40). Het gaat er nu niet om of hij Barth met deze tekening recht doet, daarover is ruim voldoende geschreven. Wat telt is, dat hij het zo ziet. En dat het praktisch volgens hem betekent dat „niet goed is in te zien, hoe onder de hoge druk van de onweerstaanbaar triomfante genade, het geloof en de bekering nog die beslissende positie zouden kunnen hebben die ze in de Schrift hebben. Dit is ernstig. Omdat het de laatste ernst aan het Evangelie ontneemt” (p. 41). „Het vonnis Gods is altijd alleen passé, achter de rug, achterhaald. Zo is het pneumatische gerichtshandelen in het praesens, waarin de Heilige Geest ons overtuigt en aanklaagt, verzwolgen door het christologisch perfectum” (p. 43). En dat is volgens De Reuver de verkeerde volgorde: evangelie en wet. Volgens hem kun je dan de wet net zo goed weglaten. Omgekeerd moet het gaan: wet en evangelie, gericht en genade actueel, voltrokken in ieders eigen leven. „Het is de Heilige Geest, die de laatste, onmisbare hand legt aan de verzoening met God” (p. 43). De wezenlijke beslissing over eeuwig wel en wee valt in de actualiteit van elk menselijk leven afzonderlijk. We voelen hoe in de gereformeerde preek de spanning hoog oploopt.
Aan dit vervaarlijke praesens kan in barthiaanse prediking geen recht gedaan worden, volgens De Reuver en gelijk heeft hij. Het praesens wordt verzwolgen door het perfectum, is zijn stelling. Maar dat is mis! Ik zal een poging doen kort uit te leggen waarom (lees overigens Barth, KD IV, 1).
Het perfectum wordt verkondigd als praesens. Dat is iets heel anders. Het perfectum (Christus) is geen „feit”, dat dan enkel nog kan worden „afgekondigd” en „meegedeeld”, het is Woord, daad, kracht, leven. Alsof Christus voltooid verleden tijd is en nu maar moet blijken of zijn perfecte verdienste ook toepassing vindt in mijn leven. De perfecte Christus lééft en gaat met de tijden mee en is de verborgen waarheid ook van mijn leven. Als de Heilige Geest zich meldt in de tegenwoordige tijd, blijkt het leven inderdaad volle ernst. Maar omdat de Geest de levende Christus meldt, kan niet geabstraheerd worden van de geschiede verzoening. Om Christus’ wil kan men toch niet doen alsof de vrijspraak nog de vraag is?! In het Nieuwe Testament blijft de verzoening naar de maat van de beleving een ongelofelijk wonder, juist omdat het geen open kwestie is, maar realiteit en precies als zodanig genadekarakter draagt. Stel je voor, dat er nog iets bij moet komen, al was het maar een finishing touch. Zeker, het geloof komt ertussen, maar het completeert de verzoening niet. Zeker, alles hangt af van de wind die blaast waarheen hij wil, er wordt op mij beslag gelegd, maar aan de vreemde vrijspraak zelf wordt toch geen laatste hand gelegd. Als dat niet op Golgotha gebeurd is, is daar niets gebeurd. Nee, men moet „Barth” niet in de hoek zetten van het perfectum als feit. Het gaat om realiteit. En aan De Reuver de vraag of het perfectum bij hem niet door het praesens verzwolgen wordt.
We denken nog even door over de uitspraak, dat Heilige Geest de laatste hand aan de verzoening moet leggen. De Reuver bedoelt dat voornamelijk mystiek. H. Wiersinga zegt precies hetzelfde, maar dan ethisch geladen. Volgens hem voltrekt de verzoening zich in een geschiedenis, waarin Golgotha het schokkend begin is, dat doorwerkt in de actualiteit van onze levens; de verzoening hangt mede af-van onze reactie. Links of rechts – we kunnen er blijkbaar geen vrede mee hebben dat heel onze handel in wel en wee ons door God uit handen genomen is. Op deze of gene wijze, we kunnen het blijkbaar niet laten de menselijke beslissingen (pneumatologisch of antropologisch, mystiek of ethisch) een laatste ernst toe te dichten. Wie dat volhouden, zullen inderdaad nooit goed met Barth overweg kunnen en concluderen: „Barth’s geloof is meer dus-geloof dan nochtans-geloof en krijgt daardoor iets vlaks, afstandelijks, vanzelfsprekends” (p. 45). De Reuver kan niet zien, dat waar de geschiede verzoening als levende, vernieuwende werkelijkheid verkondigd wordt, een ernst ontstaat die daarom menselijk en echt is, omdat ze geen laatste ernst is, maar het spel van de dankbaarheid. Waar aan geloof en ongeloof beslissend gewicht wordt toegekend, daar verbleekt de gedane zaak, namelijk dat Jezus Christus juist met ons ongeloof (vaak als geloof verpakt) ruilde. Genade is het, dat buitenom mijn heen en weer tussen geloof en ongeloof, de vrede getekend werd.
Wat bij voorbeeld te denken van deze uitspraak van Den Boer: „En Christus is ten diepste en ten hoogste Gods „ultimatum”, waardoor het ten principale op de heiliging van de natuur, van het schepsel, van de mens als beeld Gods aangaat” (p. 57). Het evangelie als ultimatum! Dat wil dus zeggen: als je je nu nog niet bekeert, dan zwaait er wat. En dat zou het uiterste zijn wat er over de betekenis van Christus te zeggen valt. Onthullend. Wie bij deze structuren zweert, zal bij Barth en Miskotte nooit echt iets van zijn gading vinden.
Dat neemt niet weg, dat we dankbaar zijn voor elk luisterend oor, zoals we ook omgekeerd het oor zullen moeten lenen om de diepste beweegredenen te peilen. Ik heb dat opnieuw geprobeerd, evenals Aalders, De Reuver en Den Boer. Vooralsnog levert het weinig op. Maar we zullen toch een antwoord moeten vinden op de vraag Kan het anders? (modaliteiten-gespreksboekjes). Er moet toch vrucht in te wachten zijn aan de boom van gezamenlijke concentratie op het bijbels getuigenis.
Tenslotte: hoe komt het toch, dat wij er zo weinig in slagen om bonders te overtuigen, dat de ware levensernst juist opbloeit waar mensen van een ultimatum ontslagen worden. Zou dat soms komen, doordat wij te weinig van vreugde en verwondering als bevinding blijk geven? Als de wonderlijke ruil wordt afgeplakt tot een feit, worden we het diensthuis van de gemoedelijke kerkdienst ingeleid, waar van geen waagstuk meer sprake is en waar het goed toeven lijkt, totdat we ontdekken dat we verslaafd zijn geraakt aan een religie die aan het leven geen recht doet omdat ze God vergeten is. Dan komt de huiver voor de Heilige, die veel gereformeerdebonds-diensten doortrekt, dichter bij het geheim.
G.G. de Kruijf
In de Waagschaal, nieuwe jaargang 13, nr. 17. 24 november 1984. In nr 18 reageerde A. de Reuver op G.G. de Kruijf. Klik hier voor zijn reactie