Gezichtspunt

logo

In deze korte en nog nieuwe rubriek mag de eindredakteur van het betreffende nummer een „persoonlijke zienswijze” over een aktuele zaak ten beste geven. Iets wat hem ergert, opwindt, misschien ook verheugt op het brede veld van politiek, kultuur, kerk, theologie. Een boek, een film, een ervaring of een gebeuren.

Ik kies voor een klein boekje dat me recentelijk onder ogen kwam. Het gaat over Barth, Kohlbrugge en Miskotte. Het komt uit de kring van de Gereformeerde Bond en heet „Ontwikkeling of breuk”. (Schrijvers: W. Aalders, A. de Reuver, C. den Boer. Uitgegeven bij Kok Kampen). Een boekje, dat me goed deed, verheugde. Laat ik dat direkt ervan zeggen.

Wat mogen we t.a.v. Barth vragen en verwachten? Niet meer, zij het ook niet minder, dat hij in de kerk, de reformatorische kerk met name, gehoord wordt. Bijval, adhesie, navolging vraagt hij niet, ook al is het verleidelijk en zou hij het verdienen. Barth’s „bon mot”: „Seid ein Mann! Folge mir nicht nach!” is geheel ernstig te nemen. Van Barth en Miskotte is eindeloos veel, veel goeds en veel schoons, te leren, maar we hoeven het er niet mee „eens” te zijn. Dat komt me trouwens altijd redelijk parmantig voor om het eens of zelfs oneens met Barth of Miskotte te zijn. Dat duidt op een niet geringe theologische zelfbewustheid. Zo ver heb ik het niet gebracht moet ik bekennen. Ik ben al blij als ik er iets van meen te verstaan.

Nu zijn de skribenten van het betreffende boekje er vooralsnog niet van te verdenken dat zij „barthianen” of „miskotteanen” geworden zijn. Integendeel: hun benadering en behandeling van Barth en Miskotte staat op de noemer van een onmiskenbare afwijzing. Dat is niet het sterkste en meest overtuigende aspekt van dit geschrift. Ook dat doet soms wat parmantig en potsierlijk aan, al wil ik óók wel zeggen dat er hier en daar dapper en boeiend tegenspel wordt geboden. Barth en Miskotte zijn het ondervragen en tegenspreken bepaald waard. Dan praten ze heus wel terug en krijgen we nog méér te horen. Tenzij dat dat niet de bedoeling is en de kritiek beoogt de ander de mond te snoeren, de deur te wijzen. Het eigen grote gelijk te staven.

Misschien kan men het boekje van Aalders, De Reuver en Den Boer ook zó -onwelwillend – lezen. Uitsluitend als defensief van het eigen gelijk. Maar zo heb ik het zelf niet gelezen. Mij bevalt en verheugt het „echt dialogische”, dat ruimschoots voorhanden is in het respekt en de waardering, waarmee er naar Barth en Miskotte geluisterd is. Geen botte en domme afwijzing. Niet dat verbijsterende „gereformeerde gemak” (zoals Hasselaar eens schreef) waarmee men zich afmaakt van en afsluit voor wat ons door Barth, Miskotte (en Noordmans) is gezegd. Ik verheug me al (optimist die ik blijf) op een vernieuwd gesprek binnen de Hervormde Kerk rond de grote theologische kwesties van de traditie en het hedendaagse leven. Maar dan moeten we de theologische hokken uit. En niet te bang zijn onze „identiteit” te verliezen. Voor die vrees mag er m de kerk geen reden zijn. Ons gelijk ligt „m de waagschaal”.

Rens Kopmels

(In de Waagschaal, nieuwe jaargang 13, 27 oktober 1984. nr. 15.)