Basel II

 

De zeventigste verjaardag (10 mei 1956)

  • Barth begon zijn zeventigste verjaardag (die op Hemelvaartsdag viel) met een preek over Psalm 34, 6 – deze keer letterlijk “voor de geesten in gevangenschap”, nl. voor de geïnterneerden van de strafgevangenis van Bazel (zijn vriend Ernst Wolf zei: “Karl Barth eindigt in het tuchthuis!”). Hij preekte toen al sedert twee jaar bijna uitsluitend op deze plaats, zodat wel gezegd werd: “Je moest in Bazel eerst een straf oplopen om de gelegenheid te krijgen hem te horen preken!”:
    1. hij preekte daar gewoonlijk over korte bijbelteksten (“Mijn genade is u genoeg” e.d.) om zo duidelijk mogelijk het Evangelie te verkondigen

    2. hij zette uiteen dat de eerste christelijke gemeente uit Jezus en de twee met Hem gekruisigde misdadigers heeft bestaan

    3. hij benadrukte in Rom. 11, 32 (“want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten om zich over hen allen te ontfermen”) het woord “allen’!

    4. “wanneer er iemand geweest is die met de gevangenen solidair was, dan was het Jezus Christus, de Heer,: deze gevangene die de Verlosser van u en van ons allemaal is”

    5. in een andere preek verklaart hij dat alle mensen aangeklaagden zijn, maar dus het de rechterstoel van Christus, de Verlosser, is waarvoor “wij zullen moeten verschijnen”

    6. weer in een andere preek benadrukte hij dat het gebod van God luidt: “je mag je door Mij laten liefhebben!”

    7. Barth wilde voor zijn gevangen toehoorders niet alleen maar preken: hij wilde hen ook persoonlijke leren kennen en zocht hen meermalen in hun cellen op.

    • Na deze dienst in de strafgevangenis wachtte hem thuis de Praeses van de Evangelische Kirche in Rheinland (een belangrijke Duitse kerkleider) om hem op deze 70-ste verjaardag namens vele Duitsers te feliciteren “met een onverdiend plechtige persoonlijke toespraak”.

    • De verdere dag vierde hij – met zijn familie en enkele goede vrienden (enkele zeer vertrouwde vrienden zoals Pierre Manry en Arthur Freij waren al overleden): de familie speelde een toneelstukje waarin de meer dan honderd jaar oude Karl Barth voor de hemelpoort verschijnt, zijn hele dogmatiek inlevert en heimelijk reikhalzend naar Mozart uitziet!

    • Op 11 mei 1956, de dag van zijn verjaardag, werd een door zijn neef Paul Basilius Barth geschilderd portret in de Universiteit van Bazel aangeboden (Barth had bedongen dat al zijn studenten daarbij aanwezig mochten zijn!): het werd in de Regentenzaal opgehangen.

    • Tijdens deze plechtigheid prezen vele vertegenwoordigers van universiteiten en kerken de vele werken van Barth (o.a. Visser ’t Hooft namens de Wereldraad van Kerken).

    • Met alle waardering voor de herdenkingen en de overweldigende massa felicitaties bleef Barth kritisch ten opzichte van zichzelf: “wat zou Kierkegaard van zo’n manifestatie hebben gezegd?! Wat zou er vanuit het N.T. over te zeggen zijn?! En hoe wordt dit alles uiteindelijk vanuit de hemel bekeken en beoordeeld?!”

    • Daarom haastte Barth zich om zijn studenten die op velerlei wijze blijk van hun waardering hadden gegeven, tot de orde te roepen: “theologie vereist … vrije mensen. Ik zou niet graag willen dat het resultaat van mijn leven de vorming van een nieuwe school zou zijn. Ik ben gewoon … tegen iedereen die het horen wil te zeggen dat ik zelf in ieder geval geen Barthiaan ben: omdat ik na het een en ander geleerd te hebben vrij zou willen blijven verder te leren! Het criterium voor een goede Barthiaan – zo die al mocht bestaan! – is zeker dit: dat Barth zelf iets van hem leren kan en moet! In ieder geval, beste studenten, maak zo weinig mogelijk ophef van mijn naam! Neem geen enkele these voetstoots van mij aan, maar toets elke stelling aan het alleen ware Woord van God, dat de rechter en uitmuntende leermeester van ons allen is! Een goed theoloog zit niet vastgeroest aan ideeën, principes en methoden. Hij maakt er zich van los om steeds weer vrij te zijn. Hij blijft onderweg.”

    • Zo spoorde deze zeventigste verjaardag hem aan zich rekenschap te geven van de nu ongeveer 50 jaar afgelegde weg van zijn theologisch denken en in het bijzonder van de verandering die zich sinds zijn “Römerbrief” had voltrokken. Al was hij niet “een nieuwe Barth geworden” – zoals over hem geschreven was -, maar het is wel waar dat ik inmiddels het een en ander heb geleerd: dat hoop ik tenminste!”

    • Over dat eventueel “een en ander” reflecterende zei hij: “Ik meen tot nu toe te hebben geleerd over God de Schepper zo te spreken dat de mens als zijn schepsel tegenover en in verhouding tot Hem niet onzichtbaar, maar pas goed zichtbaar wordt. Ik denk dat ik mij thans beter kan uitspreken over het feit dat er door de macht van de vrije soevereine genade van God ook een echte vrijheid van de mens bestaat: zijn vrijheid tot gehoorzaamheid, de vrijheid van de kinderen van God. Ik meen nu het wijze geduld van God, maar ook het veeleisende en vernieuwende werk van zijn Woord en Geest in de mensen in de mensheid beter te begrijpen en te kunnen respecteren dan destijds het geval was”.

    • Op die feestelijke jubileum-plechtigheid in de Universiteit van Bazel op de dag na zijn zeventigste verjaardag (11 mei 1956) werd aan Barth behalve het grote portret ook als huldeblijk een omvangrijke feestbundel aangeboden: “Antwort”. Liefst 78 auteurs verleenden hun medewerking daaraan: hun bijdragen vermeldden niet alleen het grote aantal wetenschappelijke en kerkelijke vrienden uit heel de wereld, maar gaven ook een verslag van de veelzijdige reeks initiatieven die van hem waren uitgegaan (o.a. ook een deel van de correspondentie tussen hem en zijn vriend Thurneysen uit de voor Barth kritische jaren 1914-1921!).

 

Pagina's: 1 2 3 4 5 6