Basel I

De theologische ontwikkeling in het werk van Barth

  • in zijn Bazelse begintijd – drie jaar als buitengewoon hoogleraar – gaf Barth eerst vijf, later vier uur in de week college waarin hij de stof van zijn verschenen en te verschijnen delen van zijn KD behandelde: in een klein zaaltje (“wat de uiterlijke praal betreft verhield hij zich mijn professoraat in Bazel tot mijn professoraat in Bonn als de tempel van Herodes tot die van Salomo”!)

  • kort na zijn inauguratie werd liefst voorgesteld de theologische faculteit op te heffen, maar in de Grote Raad van Bazel werd dit voorstel toch met 70 tegen en 24 stemmen voor verworpen

  • om aan de vrijzinnigen een tegenwicht tegen Barth te geven werd Fritz Buri naast hem als hoogleraar benoemd

  • in dat eerste jaar 1935 verscheen een nieuwe prekenbundel “Die grosze Barmherzigkeit”, die hij met preken van zijn vriend Thurneysen en hemzelf uitgaf: deze preken waren mede als voorbeeld bedoeld van het door hen beiden beoogde wezen van de prediking: uitleg van de Heilige Schrift waarin “actuele problemen” wel aangeroerd, maar niet als thema behandeld worden.

  • in zijn werkcollege besprak hij de leer van de kerk

  • op zijn vijftigste verjaardag – 10 mei 1936 – werd hem een feestbundel (“Freiheit der Gebundenen”) aangeboden met vele bijdragen van Duitse vreemden (ook Bultmann; door een vergissing niet van Bonhoeffer), maar ook uit Nederland, Engeland, Denemarken, Frankrijk en Japan: als bewijs dat hij ook buiten het Duitse taalgebied invloed had gekregen (er werd ook in Nieuw Zeeland een sneeuwberg naar hem vernoemd!)

  • tijdens een reeks lezingen in oktober 1936 in Hongarije besprak hij zijn visie op de predestinatieleer: als kritiek op de klassieke predestinatieleer bracht hij de these naar voren “Het Woord van Gods uitverkiezing voegt niets toe aan het woord van Gods genade. Het onderstreept het, maar op een zeer merkwaardige en onontbeerlijke wijze, nl. zodat het verklaart dat het genade is genade te ontvangen. Uitverkiezing, predestinatie betekent: de genade in de genade. Die genade in de genade is de vrijheid en de heerschappij van God in de genade. De uitverkiezing van God is openbaringswaarheid. Concreter gezegd: ze is Schriftwaarheid. En zeer concreet gezegd: ze is de waarheid van Jezus Christus en haar kennis is een bepaalde vorm van kennis van Jezus Christus”

  • van daaruit hield Barth wel vast aan een dubbele uitverkiezing, maar zag die voltrokken in het leven, sterven en de Opstanding van Jezus Christus: die verwerping heeft aan het kruis plaatsgevonden, en de uitverkiezing in de Opstanding van Jezus Christus: daarmee wees hij de in de Calvinistische theologie geponeerde verdeling van het uitverkoren en verworpen zijn van bepaalde groepen mensen af!

  • tijdens deze Hongaarse reis hield hij ook een belangrijke lezing over de actuele vraag van de verhouding Kerk en Staat (volkskerk, vrije kerk, belijdeniskerk): hij leidde het gezag van de staat af van “de in Jezus Christus voltrokken verzoening”. Op grond daarvan heeft dat gezag van de staat een zinvolle functie, onverschillig of het “bereidwillig, onverschillig of misnoegd” uitgeoefend wordt. In overeenstemming met die drie gedragswijzen van de staat kan de kerk als antwoord drie gestalten hebben. Elk van die vormen heeft zijn voor- en nadelen

  • aan het begin van het wintersemester (3 november 1936) moest Barth in de aula van de universiteit van Bazel een voordracht houden over “De grondvormen van theologisch denken”. Barth zei:

    1. die grondvormen zijn a. een bijbels, b. een kritisch en een praktisch denken

    2. net zoals het medische of het militaire of het artistieke denken heeft het theologische denken zijn eigen verplichtende zakelijkheid nl. de gebondenheid aan zijn onderwerp “Jezus Christus als Gods Woord in zijn bijbels getuigenis”

  • in dit wintersemester 1936-1937 werd de apostolische geloofsbelijdenis naar de gereformeerde en lutherse uitleg besproken en arrangeerde hij in Lausanne een werkcollege over de catechismus van Calvijn

  • in maart 1937 hield Barth in Aberdeen de 10 “Gifford Lectures” met als uitgangspunt de Schotse belijdenis van 1560(!). Vanuit de Christusopenbaring sprak hij vrijmoedig over de saamhorigheid “van de eer van God en de eer van de mens”: zeker “God alleen is God”, maar “God is niet alleen, want doordat in Christus een “reëel samenzijn van God en mens” plaatsvindt wordt de mens “in zijn bestaan bevestigd en ernstig genomen, aangesproken als partner van God en daardoor geëerd in zijn zelfstandigheid…het is Gods liefde dat hij de mens niet nodig heeft, maar niet zonder hem wil zijn” (hij vervolgde deze colleges een jaar later met 10 colleges over “de eredienst”, niet alleen de kerkelijke, maar ook de “politieke” eredienst!)

  • in de zomer van 1937 legde hij aan Zwitserse predikanten de Heidelberger Catechismus en in september aan Franse predikanten de Confessio Gallicana uit

  • in de zomer kwam het tweede deel van de Prolegomena van de KD uit (I 2, 1011 blz.!):

      • het subject van de openbaring van de Drie-enige God (de zich openbarende Heer: I 1) nu de uitvoering van de openbaring: de objectieve werkelijkheid van de openbaring is Jezus Christus, het mensgeworden Woord”

      • in zijn werkelijkheid speelt zich “de vrijheid van God voor de mens” af: de werkelijkheid van deze vrijheid (en dat niet een geschiktheid van de mens om de drager van de openbaring te worden!) verschaft ook de mogelijkheid dat God mens worden kan

      • na een beknopte, maar essentiële christologie volgt een belangrijke pneumatologie in een notendop, want “de subjectieve werkelijkheid van de openbaring” is de Heilige Geest: in zijn werkelijkheid speelt zich “de vrijheid van de mens voor God af”

      • “Gods openbaring betekent de opheffing van religie”: “religie als de (ook en juist in het christendom ondernomen) poging om naar God te grijpen in plaats van zich iets door hem te laten schenken, om te spreken in plaats van te luisteren, is daarom de zaak van de goddeloze mens”

      • die religie wordt niet door de steeds immanente kritiek (mystiek of atheïsme) van de religie, maar door “de echte religie opgeheven: door Jezus Christus die de zondaars rechtvaardigt”

      • tot de uitvoering van de openbaring behoort onscheidbaar ook het getuigen ervan: omdat hier zowel een christologisch als pneumatologisch aspect zit, volgen twee hoofdstukken over de leer van de Heilige Schrift en de leer  van de kerkelijke verkondiging (de dogmatiek is tegelijkertijd kritisch en dienend betrokken op de verkondiging van de kerk)

      • in de dogmatiek ligt volgens Barth ook altijd een ethiek opgesloten: “de dogmatiek moet zelf ethiek zijn en de ethiek kan slechts dogmatiek zijn” (!)

      • de dogmatiek mag tenslotte geen afgerond systeem zijn, omdat het “dogma” waarop zij zich richt, een “eschatologisch begrip” is- reeds in het zomersemester van 1937 begon Barth (naast een werkcollege over het Avondmaal en een college voor niet-theologen over de Heidelbergse Catechismus) met de opzet van de volgende band van de KD: dat ervaarde hij als een verademing omdat hij in I 1 en 2 (de prolegomena) telkens zich  moest vrijvechten van alle mogelijke andere opvattingen, ideeën, theologieën en dwaalleren van anderen (“Het ja zeggen werd voor mij over het algemeen belangrijker dan het – beslist ook belangrijke – neen zeggen; “in de theologie werd de boodschap van Gods genade voor mij urgenter dan de zeker ook niet te veronachtzamen boodschap van Gods wet, toorn, aanklacht en oordeel”

  • De nieuwe band moest samen met de daaropvolgende “de Godsleer” behandelen (KD II 1 en 2): “daarin kan men leren wat wij ermee bedoelen als wij “God” zeggen”:

    1. “God wordt slechts door God gekend”

    2. er bestaat dus geen mogelijkheid om God te kennen tenzij onder voorwaarde dat Hij reeds – en dat is in het geloof in Christus alleen in de kerk! – werkelijk gekend wordt

    3. “het is daarom altijd zuivere genade om God te kennen”

    4. deze genade correspondeert alleen met een bepaalde vorm van Godskennis: de analoge Godskennis

    5. hij blijft echter de katholieke “analogia entis” afwijzen (“er is geen boven God en schepsel verheven zijn van waaruit een vergelijking tussen het wezen van God en dat van het schepsel mogelijk zijn”)

    6. Barth stelt daartegenover dat er dankzij Gods in geloof te kennen genade niet van een relatie tussen twee statische substanties sprake is, maar een (heils)geschiedenis: een analogia fidei (in genade en geloof)

    7. tegen de natuurlijke theologie bracht Barth daarom in dat God als object van de Godskennis niet door de geestelijke vermogens van de mens gekend kan worden, maar Hij, omdat Hij God is, alleen door Gods eigen openbaring van zichzelf in genade en geloof door ons mensen gekend kan worden

  • in 1938 was Barth decaan van de theologische faculteit van Bazel

  • in maart 1938 toen Hitler Oostenrijk annexeerde, was Barth juist weer in Engeland om – behalve eredoctor in Oxford te worden – zijn tweede reeks Gifford Lectures in Aberdeen te geven o.a. over de “politieke eredienst” die ook een “actief verzet tegen zekere politieke machthebbers” met zich mee kon brengen

  • in het zomersemester van 1938 gaf hij college over zijn eigen dogmatiek (KD!)

  • in september 1938 hield hij in Muri een voordracht voor de protestantse schoolverenigingen over “Evangelie en Vorming” en verklaarde daarin het Evangelie als de boodschap van Jezus Christus, “de enige gevormde mens”, die daarom ook de Boodschap is als kritiek, hulp en hoop voor de menselijke pogingen tot vorming

  • direct daarna reisde hij naar de Ardèche voor een cursus voor predikanten over “de verkondiging” (hij constateerde dat onder hen een “schrikwekkend individualisme” heerste dat hij als een grote handicap in de tegenwoordige situatie beschouwde)

  • begin oktober 138 hield Barth in Baselbiet een cursus voor godsdienstleraren over de Heidelbergse Catechismus

  • op 5 december 1938 gaf hij in een voordracht in Wipkingen (bij Zürich) een samenvatting van zijn in 1938 ontwikkelde visie op “Kerk en Staat” in de actuele situatie (“De Kerk en de politieke kwestie van nu”): “wie een principiële vijand van de joden is, geeft zich te kennen….als een principiële vijand van Jezus Christus. Antisemitisme is een zonde tegen de Heilige Geest” (hij herhaalde deze voordracht in de eerste weken van het nieuwe jaar 1939 op vele plaatsen in Zwitserland)

  • in het begin van dit jaar 1939 waarin de Tweede Wereldoorlog zou losbarsten, kon hij voor het laatst nog enige reizen naar Frankrijk, Nederland en Denemarken maken en in Utrecht, Leiden, Kampen, Groningen en Amsterdam lezingen houden over “De soevereiniteit van het geloof”:

    1. de soevereiniteit van Gods Woord sluit de beslissing van het geloof niet uit, maar fundeert en eist die

    2. deze beslissing kan alleen maar goed genomen worden “in verantwoording aan het Woord Gods en in onderwerping aan zijn soevereiniteit”

    3. die beslissing van het geloof is als verkondiging van die soevereiniteit van het Woord Gods tegelijkertijd de verkondiging van de ware menselijkheid in Christus Jezus

  • in Denemarken veroorzaakte Barth opschudding door zijn kritisch standpunt ten aanzien van de kinderdoop

  • in het zomersemester van 1939 kwam een nieuwe band van de KD uit: II 1, in het tweede deel daarvan stond een hoofdstuk over “Gods werkelijkheid”:

    1. hij wijst bij de interpretatie daarvan zowel actualisme als metafysische beschouwingen van de hand

    2. hij beschrijft Gods werkelijkheid als een “zijn in de daad” nl. “in de daad van Zijn openbaring”

    3. nader verklaart hij dat dit zijn van God daarin bestaat dat Hij degene is “die in vrijheid lief heeft”

    4. hij werkte deze dialectische uitspraken uit in zijn leer over Gods “volmaaktheden” (deze term acht hij beter dan de traditionele term “Gods eigenschappen”):

      • die volmaaktheden Gods dienen strikt vanuit de openbaring in Jezus Christus verstaan te worden

      • hun volheid is identiek met Gods wezen

      • echter altijd in samenhang en gelijktijdigheid: genade en heiligheid, barmhartigheid en rechtvaardigheid, eenheid en alomvertegenwoordigheid

    5. tot Gods Werkelijkheid behoort ook Zijn geduld: Hij laat ruimte voor iets anders      en vernietigt het niet

    6. Zijn unieke Werkelijkheid berooft de wereld radicaal van zijn godheden

    7. Zijn almacht is geen pure macht over alles wat in de wereld gebeurt: het is de almacht van de Vrijheid en Liefde, waarmee Hij spijt kan hebben en toch verhoort

    8. Zijn eeuwigheid is geen tijdeloosheid, maar Zijn eigen tijd die Hij juist voor Zijn schepselen heeft in de samenhang van zijn rechtvaardigheid en barmhartigheid

  • dat alles kwam met dit KD II  juist met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op de “koortsachtige” wereldmarkt!

Pagina's: 1 2 3 4