Barth en de werkelijkheid

BARTH EN DE WERKELIJKHEID (IV)

Barth voor beginners (tweede reeks no. 4 en slot)

Al vaak is de gedachte geopperd, dat Barth een wissel overgegaan is, toen hij het gewone predikantschap liet varen en hoogleraar werd. Dit zou precies het tegenover­gestelde geweest zijn van wat Barth vroeger had bezig gehouden, nl. de vraag of hij het predikantschap met zou opgeven om politicus te worden. Wie over deze dingen nadenkt, zal geen moment mogen vergeten, dat het een grondtrek is in Barths denken dat de poging om een zo verantwoord mogelijke theologie te bedrijven uit geen ander motief voortgekomen is, dan de overtuiging dat een slechte theologie een slechte praktijk van handelen ten gevolge heeft. En om dit handelen gaat het Barth. De theorie moet zo deugdelijk mogelijk zijn, opdat de gemeente beter funktioneert met het oog op de samenleving! Het draait allemaal om een theologie van de praxis. En zo blijkt dan ook telkens weer uit heel de levensloop van Barth, dat de hoogleraar regelmatig zijn werk aan de „Dogmatik” onderbreekt, om zijn stem te doen horen in de gesprekken rondom zeer praktische beslissingen. Als ik weer even uit een persoonlijke herinnering mag putten, ik weet nog heel goed hoe het op college merkbaar was, toen Barth zich voorbereidde op zijn voordracht „Die Kirche zwischen Ost und West”. Rondom het weekend, dat hij met deze lezing bezig was, kon men de spanning in de collegezaal snijden. Barth ging gewoon verder met de stof uit de Dogmatik, maar voor en na liet hij blijken hoe hij piekerde over hetgeen hij in deze konkrete kwestie te zeggen had. Dit was geen andere wereld, dit was de direkte consequentie van het pogen dag in dag uit het geloof goed te formuleren. Want het geloof bepaalt het handelen en om het handelen gaat het. Maar het let zo nauw, dit zuiver formuleren van het geloof, omdat talloze wereldbeschou­welijke faktoren de gemeente bepalen. En bedreigen. Bedreigen in haar opdracht om Jezus heer te laten zijn in het zich voltrekken van zijn in de bijbel gedokumenteerde en in de leer van de kerk bevestigde daad van heerschappij.

Hoezeer Barth zijn leven lang allergisch geweest is voor het dekken van het konkrete handelen met de uitspraak dat het christelijk handelen is, dat zich laat bepalen door de gang van het koninkrijk Gods op aarde, nooit heeft hij ontkend dat het Woord richtingwijzend is, tot konkrete beslissingen aanleiding geeft, de mens een route opdraagt. Het heil en de werkelijkheid zijn dus niet alleen in Christus met elkaar verbonden, de mens begint op aarde een route, die in het teken van het heil staat. De gemeente is de voorlopige uitbeelding van de van haar onderscheiden God-menselijke werkelijkheid. Barth spreekt graag van de gelijkenissen, die de gemeente moet laten zien. Er liggen verbindingen tussen Jezus Christus, de gemeente en de zichtbare institutionele kerk. Die drie vormen in zekere zin een eenheid, maar op zodanige wijze dat ze dialektisch op elkaar betrokken zijn. Dit betekent zoveel als dat de voorafgaande aan de volgende vragen stelt, kritische vragen, omdat de konkrete kerk ook altijd schijnkerk is. Maar het gaat om het woordje „ook”. Er komen gelijkenissen van het koninkrijk in de wereld. Christus’ overwinningstocht door de geschiedenis (in de IV-delen het centrale uitgangspunt) is een geschiedenis van strijd, maar is geen schijn-geschiedenis. Er gebeurt wat in de wereld. Een gebeuren dat beïnvloed is door Christus’ heerschappij.

In dit verband is het de moeite waard er op te wijzen, dat Barth de gemeente niet ziet als de ark des behouds, de ark van Noach, maar als de uitgezonden groep om net als Godzelf, er voor de wereld te zijn.

In de gemeente van Christus gaat het om mensen, die zich verbonden weten met de wereld, zich verantwoordelijk weten voor de wereld. De gemeente is dus vanuit haar wezen naar buiten gericht.

Als we nu proberen te omschrijven hoe deze gemeente zou moeten optreden naar buiten toe, dan is het interessant om een passage aan te halen die handelt over Jezus Christus, de koninklijke mens, die zich allereerst te kennen geeft als de arme. Die echter de bijl aan de wortel der bomen legt, die de door ons in stand gehouden wereldorde op een onverzoenlijke wijze onder kritiek stelt. In hem ontmoeten wij de richter die een totale verandering en vernieuwing vergt. Als deze arme moet men Jezus leren kennen, als deze „wagen wij”, zegt Barth, ,,het gevaarlijke woord, deze partijganger der armen en tenslotte deze revolutionair”. Het is duidelijk dat we hier een passage citeren, die grote aktualiteit gekregen heeft in vele hedendaagse diskussies. Men kan er overigens niet omheen, dat Barth hier even beslist als voorzichtig formuleert. In elk geval, voor ons onderwerp wordt hier duidelijk, dat een gemeente van deze Heer toch wel degelijk een programma voor ogen heeft, dat zijn voren trekken zal in de konkrete werkelijkheid.

Maar tegelijkertijd draagt Barth er altijd weer zorg voor, dat er ruimte over blijft voor de Heer zelf en diens heerschappij. De theologie en de prediking moeten die ruimte intensief bewaken. Maar niet om het handelen nu opeens af te remmen. Integendeel, in de kolossale nood van deze wereld moet elke christen alles op alles zetten om voorlopige oplossingen te zoeken. Juist het geloof m Christus heeft tot gevolg politieke solidariteit met hen, die tekort komen. Hier mag nog eens in herinnering gebracht worden hoe men Barth in zijn jonge jaren verweten heeft, dat hij enerzijds de orthodoxe kerkleer aan het restaureren was, anderzijds aan de kant stond van de Russische revolutie. Deze volstrekte misvatting is tegelijkertijd onthullend omdat (volledig scheef getrokken) toch duidelijk wordt hoe Barths geloofsleer geen andere spits heeft dan de ethiek.

Barths geloofsleer gebiedt alle ruimte te laten aan Christus’ bezig zijn, terwijl de mens vervolgens juist daarom en juist van daaruit in alle zakelijkheid gebruik maakt van wat in de wereld wordt aangeboden om bepaalde oplossingen te zoeken en te vinden. Maar in dat zoeken en vinden worden gelijkenissen opgericht van het Rijk dat komt. Hier mag nogmaals herinnerd worden aan Barths visie op de geschiedenis. Die geschiedenis is geen bron waaruit openbaringsgegevens geput kunnen worden. Dui­delijker gezegd, we kunnen de lijnen van Gods koninkrijk niet aangeven als we in de geschiedenis rondkijken. Niet de geschiedenis is de bron voor de openbaring. Het is omgekeerd. Gods genadige handelen maakt geschiedenis. Maar wie nu weer tot de konklusie komt dat er in het Barthiaanse denken „dus” alleen maar een neutrale of zondige geschiedenis overblijft, die trekt alle dingen scheef. Die zal zich ook verba­zen over het feit dat Barth zo zorgvuldig de kerkgeschiedenis bestudeerd heeft, maar ook de algemene geschiedenis. Barth wist b.v. waar het in het Marxisme om ging en heeft ook een uitvoerige excurs aan het historisch materialisme gewijd. Barth wist echter net zo goed wat er in de dogma- en kerkgeschiedenis te koop was. Niet omdat hij in het marxisme of de geschiedenis der kerk de sporen van het Rijk zag. Zo gaat het niet. Maar Barth wist dat God geschiedenis maakt. En dat men daarom „echte” geschiedenis alleen maar kan aanwijzen in de vleeswording van het Woord en de uitstorting van de Geest. Maar aangezien dat inderdaad echte geschiedenis is, aange­zien Christus werkelijk overwinnaar is en op reële wijze heerschappij voert, de Geest niet enkel idealistische gedachten oproept maar konkrete veranderingen teweeg brengt, daarom moet er kennis zijn inzake de gang van de kerk in haar tijden en perioden. Kennis van de wereld en alles wat daarin omgaat aan gedachten, initiatie­ven, omwentelingen. Er zijn m het wereldgebeuren immers „freie Kundgebungen” van Jezus Christus, signalen van het komend koninkrijk. Deze „Kundgebungen” hebben niet het konstante en universele karakter van de heilsgeschiedenis, welke in de bijbel wordt verkondigd. Het gaat om meer incidenteel werk hier en daar, in deze of gene situatie. Maar deze buiten de kerk gesproken ware woorden gaan heel de kerk aan. Ofschoon telkens weer blijkt dat slechts weinigen deze ware woorden opvangen en er soms zeer vele jaren nodig zijn, voordat er een algemene ontvankelijkheid ontstaat in de gemeente voor wat daar buiten aan waarheid gezegd wordt. Dit ligt natuurlijk aan het feit dat de gemeente soms te laks is en te veel overtuigd van eigen gelijk, maar ook aan het feit dat zulke ware woorden op hun soortelijk gewicht Beproefd dienen te worden. Maar is dat allemaal gezegd, dan kunnen wij er niet om heen dat er buiten de kerk veel gebeurt, dat ons op zijn minst aan het denken zetten moet. Konstateert men niet regelmatig buiten de kerk een behoefte aan verlossing, een enthousiasme waarmee men zich inzet om deze schepping te beheren en te behoeden, een liefde voor de medemens, een beslistheid van wil om de chaos in de wereld te lijf te gaan, een aandacht voor het totaal van het menselijk bestaan, een zeldzame vrede en rust ten overstaan van de dood, kortom een diepe en boeiende menselijkheid, die men binnen de christelijke gemeente maar al te vaak node mist?!

De lezer zal het hopelijk duidelijk geworden zijn, dat er een spanning blijft bestaan. We kunnen Christus’ heerschappij niet breed genoeg zien. Overal in de wereld zijn er verschijnselen die duidelijk maken hoe het heil wel degelijk konkreet wordt in de werkelijkheid. Terwijl aan de andere kant alle veiligheidsmaatregelen genomen moe­ten •worden om te verhinderen, dat we nu zonder meer onze geschiedenis als openbaringsbron hanteren, de verbinding tussen heil en werkelijkheid zo gaan toepassen dat wij zelf konstateren zullen waar het heil in de werkelijkheid aanwijs­baar is. En juist die spanning vraagt om uiterst zorgvuldig formuleren wat wij geloven en dan even uiterst zorgvuldig kennis nemen van historie en situatie om in het samenspel keer op keer tot in zeer vergaande consequenties tot handelen tot komen. Wie dan meent dat Barth de orthodoxie restaureert, die heeft Barth volstrekt misver­staan. Barth zoekt naar de juiste geloofsformuleringen met het oog op de kansel, waar in alle echte aktualiteit het Woord verkondigd moet worden, opdat vervolgens de ethiek, de praktijk zich voltrekken kan als een uiterst konkreet geloofsantwoord op de openbaring. Dit geloofsantwoord is niets anders dan een wonderwerk van de Heilige Geest. Dat staat vast. Maar als dat gezegd is, moet er onmiddellijk aan toegevoegd worden dat de mens niets anders heeft te doen dan: met een volledige inzet zich in de situaties waarin hij zich bevindt zo konkreet mogelijk op stellen, zo duidelijk mogelijk tot handelen komen.

En dan zijn de vele delen dogmatiek telkens weer gevuld, niet alleen met een aantal paragrafen ethiek, maar met overal verspreid voorkomende beschouwingen, opmer­kingen waarbij Barth richting wijst of duidelijk maakt hoe binnen en buiten de kerk mensen bijdragen gegeven hebben tot een verantwoord handelen. En in dit alles wordt steeds weer duidelijk dat heil en werkelijkheid met elkaar verbonden zijn. Hiermee sluit ik deze tweede reeks „Barth voor beginners” af. Het is waarschijnlijk verstandig om nog even een formele opmerking te maken. Het ging in deze twee reeksen om een soort inleiding voor degenen die de lange rij Barth-delen voor zich zien, maar niet weten waar te beginnen. Heeft de eerste reeks vooral ook wat poortjes gewezen en strukturen laten zien, deze tweede reeks heeft gepoogd een bepaald onderwerp een klein beetje in kaart te brengen. De lezer heeft misschien de noten gemist. Het leek mij echter juist om bij dit soort niet steeds exact aan te geven waar de lezer een en ander vinden kan. Het ging er om zo mogelijk mensen op gang te helpen. Een uitvoerig notenapparaat zou de leesbaarheid geschaad hebben. Tenslotte nog een opmerking. Men behoeft de Dogmatik niet per se te beginnen bij het eerste deel. De struktuur van deze geloofsleer én het feit dat Barth deze delen eerst heeft behandeld op college met steeds wisselende studentengeneraties, maakt het mogelijk om in te stappen waar men maar wil. Het is een levenswerk met talloze ingangen.

J. van der Werf

In de Waagschaal, nieuwe jaargang 7, nr3. 6,7, 8, 9.  20 mei 1978, 3 juni 1978, 17 juni 1978, 15 juli 1978

Pagina's: 1 2 3 4