Barth en de werkelijkheid

BARTH EN DE WERKELIJKHEID (II)

Barth voor beginners (tweede reeks no. 2)

Barth en zijn vriend Thurneysen hebben zich aanvankelijk gerekend tot de aanhan­gers van de religieus sociale beweging. Maar al gauw ontstond er een nogal grote verwijdering tussen deze voortrekkers van de dialektische theologie en de voorman van de religieus sociale beweging Leonhard Ragaz. Het is hier natuurlijk niet de plaats om uitvoerig op die verwijdering in te gaan. Ik noem deze tegenstelling, omdat de kern van het probleem gelegen was in beider opvatting over de verhouding woord en werkelijkheid. Ragaz spande zich met alle krachten in om aan het reële front te staan, in de werkelijkheid van de nood van de konkrete mens bezig te zijn, terwijl hij bang was dat met name Barth zich op ging sluiten in de ivoren toren van de theologie of in het bolwerk van het instituut der kerk. Wat Ragaz als bezwaar gevoeld heeft, werd natuurlijk in zekere zin wel ontzenuwd door Barths praktijk, de wijze waarop hij niet alleen in zijn gemeente Safenwil, maar ook later als hoogleraar steeds weer bezig is geweest op het vlak van de politieke beslissingen en de aandacht voor de mensen in nood, maar van allerlei kant wordt dan meestal de opmerking gehoord, dat deze praktijk afwijkt van de leer. „Er wordt een tegenstrijdigheid opgemerkt tussen Barths theologie en zijn levensloop” schreef prof. Berkhof in het de vorige keer al genoemde overzichtje van zijn stellingen (Woord en Dienst, l april 1978). Deze kwestie moet nu nog wat nader uitgewerkt worden.

In het vorige artikel ontdekten we dat bij Barth de werkelijkheid scheppingsmateriaal is (een weldaad van God), dat in de verzoening tot de nieuwe schepping wordt uitgewerkt, voltooid, omgevormd.

Bovengenoemde Leonhard Ragaz struikelde over het feit dat naar zijn inzicht de Barthiaanse theologie de werkelijkheid en het doen en laten van de mensen enkel kon zien onder het aspekt van het oordeel. Terwijl naar de mening van Ragaz die werkelijkheid ook een gezegende werkelijkheid is. Zo geformuleerd zou Barth het waarschijnlijk volledig met Ragaz eens zijn. Want is de schepping al een weldaad, in de verzoening bevindt zich de bestaande wereld onder de heerschappij van God. In deze wereld heerst de verzoeningsorde. En die verzoeningsorde is kosmisch van aard, raakt niet slechts een deel van de mensheid en een deel van.de werkelijkheid, maar raakt heel de creatuur. Daarvan is niets uitgezonderd. Barth formuleert het heel scherp: ook de niet gelovige mens is op grond van het feit dat Christus mens met de mensen is geworden, objektief gesproken al de in Gods ogen andere en nieuwe mens. Gods genade is de wereld toegewensd en is de heersende macht.

Nu blijft echter de vraag hoe heil en werkelijkheid zich tot elkaar verhouden. Want ondanks deze „triomf der genade” kan het toch nog allemaal niets anders betekenen, dan dat het heil opgesloten blijft in Christus of in het Woord. En dan wordt hier en nu de afstand Woord-werkelijkheid niet overbrugd. Dan blijft onze konkrete werke­lijkheid een werkelijkheid in de schaduw.

Om op deze vraag een antwoord te geven, moet allereerst gewezen worden op het feit dat Christus in de gemeente een aards historische bestaansvorm krijgt. Men lette op deze aanduiding van de gemeente: een aards historische bestaansvorm. Als Barth konkretiseert wat deze gemeente dan tot taak heeft, spreekt hij bijzonder graag over het „getuigenis”. Het Woord regeert zelf in de kracht van de Heilige Geest. De aards historische bestaansvorm van Christus bemiddelt niet, verwerkelijkt niet, stelt niet tegenwoordig, maar getuigt van de heerschappij van Christus. En daarbij is de mens als getuige niet enkel een passieve ontvanger van de signalen van het rijk, hij is ook aktief, meewerkend, coöpererend bezig deel te nemen aan de verzoening en de openbaring daarvan. Getuigen is dan ook uiterst nauw verbonden met dienst. In dit artikel kan dat niet uitvoerig worden uitgewerkt. Het gaat er maar om, dat de lezer niet denkt dat de dingen allemaal in de theorie blijven hangen. De theorie dient hier de praktijk en de praktijk staat helemaal in het teken van de driehoek prediking, dogmatiek, politiek.

Vast moet staan dat het volgens Barths opvatting door het werk van de Heilige Geest gebeurt, dat Jezus Christus in het leven van zijn gemeente present is en waargenomen wordt. Deze gemeente moet zich er goed van bewust zijn dat ze er is voor de wereld, om met die wereld verbonden te zijn en zich verplicht te weten om voor die wereld eigen bestaan tot een dienstbaar bestaan te maken.

Het is niet onmogelijk dat vluchtige lezers inzake de zeer uitgebreide verhandelingen van Barth over de gemeente zich gesteund voelen in hun mening dat Barth te gauw en te snel op de orthodox-kerkelijke toer gaat. Niets is minder waar. Barth gebruikt wel een aantal bekende themata, maar vult een en ander op zodanige wijze, dat men begrijpen gaat dat Barth een gemeente tekent die de voorhoede is, de kopgroep van de mensheid, voorhoede niet enkel omdat men zich verbeeldt heel wat te zijn, maar omdat men oog heeft voor de door Christus op gang gezette revolutie. Hoe dat zij, onze aandacht wordt nu gevraagd voor het mogelijke antwoord op de vraag hoe het heil de werkelijkheid bereikt. Door Woord en Geest. Een ander antwoord is er niet. De overwinnaar Jezus Christus zorgt er zelf voor dat het heil de werkelijkheid bereikt. Maar hij gebruikt de gemeente als getuige. Daarmee zijn wij echter niet klaar, want wat nu nog slechts in het algemeen is aangegeven, behoeft een nadere ontvouwing.

Heel de schepping en heel de geschiedenis staan onder het gezag en de macht van het Woord van God, dus van Jezus Christus. Dit is niet enkel een formele uitspraak. Het Woord van God regeert en dat schept heilsgeschiedenis. Maar nu kan men nog andere woorden onderscheiden, die uiterst nauw met het Woord Jezus Christus verbonden zijn en die wel van het Woord onderscheiden kunnen worden, maar niet iets anders zeggen dan het Woord. Daarbij kan men in eerste instantie invullen: het getuigenis van Oude en Nieuwe Testament en in tweede instantie de prediking van de kerk. Dat is wat Barth in ander verband de drievoudige gestalte van het Woord Gods noemt: het geopenbaarde, het geschreven en het gepredikte Woord. Maar nu gaat Barth nog een stap verder. Er is ook nog een woord buiten de twee bovengenoemde, een woord van de derde graad, buiten de gemeente, in de wereld gesproken. Er zijn in de wereld signalen van de Geest, „freie Kundgebungen Christi”, waardoor de mens weet dat hij zich in het goede gezelschap van de engelen bevindt en in het onverwachte gezelschap van mensen, die opeens demonstreren dat het toch niet allemaal hopeloos is. De gemeente wordt door deze stemmen van buiten getroost en bemoedigd, omdat zij de eigen boodschap versterken, overnemen en verder dragen. Ja nog anders, de gemeente wordt door deze woorden ook gecorrigeerd, op de vingers getikt, terecht gewezen. Barth geeft deze tekenen verschillende namen. Ik noemde reeds de aanduiding „freie Kundgebungen Christi”. Elders spreekt hij van „Indizien”, aanwijzin­gen en noemt dan o.a. de geschiedenis van de Joden. Dan weer spreekt hij van , ,Phanomene”, verschijnselen, met name in zijn anthropologie, de leer van de mens. Aangezien het natuurlijk niet eenvoudig is om na te gaan of het werkelijk om woorden gaat die iets met de Waarheid van doen hebben, geeft Barth ook maatstaven waaraan de signalen gemeten kunnen worden. De signalen dienen met in strijd te zijn met het Woord Gods = Jezus Christus, dus ook niet met het getuigenis in Oude en Nieuwe Testament, dus ook niet met het belijden van de kerk, waarbij het van groot belang is op de vruchten te letten van de in de wereld gesproken woorden.

Het positieve resultaat van wat tot heden werd uiteengezet is, dat Barth dus regelma­tig opkomt voor het feit, dat de gemeente als getuige van de verzoening niet enkel op zichzelf aangewezen is. God zorgt er voor in de kracht van de Heilige Geest dat er in de wereld geen daden ontbreken die voortkomen uit Gods heerschappij en ook geen getuigen gemist worden die door op te komen voor hun zaak, in feite opkomen voor de zaak van de Heer. De hele creatuur is schouwplaats van Gods heerlijkheid en dus ook bestemd om ontvanger en drager van zijn Woord te zijn. De aktieradius van de profetie loopt principieel parallel met die van de verzoening, met andere woorden zij is kosmisch van omvang. Op de opstandingsdag is er een eind gekomen aan de autonome mens. Omdat de opgestane Heer de Heer van heel de wereld is, heeft Jezus Christus ook daar dienaren, waar hij zelf niet gekend wordt. Dat is geen uitspraak van de oude Barth, maar een zinsnede uit K.D. II, 2.

In het deel, dat handelt over de mens, blijft het dan ook bijzonder boeiend om te zien hoe Barth ingaat op b. v. het werk van Fichte, Heidegger, Jaspers maar met name ook van M. Buber. Toch zal nu ook onmiddellijk gezegd moeten worden dat Barth in die excursen probeert aan te tonen dat deze denkers eigenlijk alleen maar verschijnselen van het mens zijn kunnen aanwijzen, terwijl de werkelijkheid zelf alleen maar aan de theologie bekend is. Omdat deze de levende Heer ontmoet heeft.

In dit kader ontwikkelt Barth een uitvoerige leer van de Heilige Geest. Het is in de kracht van de Heilige Geest dat heil en werkelijkheid op elkaar betrokken worden. Barth erkent dus volmondig dat er in de wereld stemmen klinken die blijk geven geen weet te hebben van het Woord van God en toch onder het beslag van de heerschappij van de Opgestane waarheid spreken over de werkelijkheid.

Maar als dit volmondig erkend is, moet de theoloog Barth, die over de dingen nadenkt, vervolgens de dingen zuiver stellen. Men kan het terrein van de wereld niet zomaar prijs geven. Men kan niet doen alsof iedereen overal stemmen kan horen die waarheid spreken. Er moeten dus kriteria aangelegd worden, die er in feite op neerkomen dat het Woord van God zich niet tegenspreken kan.

De lezer kan hier overigens best vragen overhouden. Is het getuige zijn, dat aan de gemeente als taak wordt toebedeeld b.v. niet te mager?

Wie daarop met ,,ja” wil antwoorden, zal overigens toch rekening moeten houden met het feit dat Barth ook gesproken heeft van de dienst en zelfs van het medewerkers zijn aan de verzoening.

Men kan verder vragen of de lijnen niet erg kerkelijk getrokken worden? Maar ook dan vergisse men zich niet, omdat Barth er ook rekening mee houdt dat de stemmen van buiten soms de kerk op de vingers tikken.

Inzake de materiële ethiek, zoals die door Barth is uitgewerkt, kan men vragen of Barth zich niet heel veel materiaal laat aanreiken door de wereld buiten de kerk. Zijn beschouwingen en afwegingen zijn vaak uiterst boeiend en waardevol, maar of al dit materiaal werkelijk vanuit een ijzeren theologische consequentie zo aan de orde moet komen, dat blijft een punt van onderzoek.

Wie de verschillende delen van de „Dogmatik” doorleest, wordt echter steeds weer geboeid door het feit dat Barth soms in bladzijdenlange beschouwingen, soms tussen de regels door, niet alleen zijn kennis lucht inzake de stemmen van de wereld, maar ook dankbaar leerling is van velen, die ogenschijnlijk hun denken niet door het Woord laten regeren. Terwijl daartegenover Barth zo scherp en trefzeker kan aan wijzen waar de gemeente slechts religieus bezig is en weinig overeenkomstig het Woord.

Het totaal-beeld is minder systematisch dan men denkt en door het steeds weer volgehouden naar weerszijden attent zijn, naar het Woord en naar de stemmen uit de wereld, toch bijzonder overtuigend.

Proberen we nog een keer de centrale lijn samen te vatten, dan is voor Barths denken eigenlijk een driedeling bepalend: in de opstanding treedt Gods rijk de wereld binnen, in het komen van de Heilige Geest gaat het om een in het heden zich voltrekken van de heerschappij van Christus, terwijl straks bij de wederkomst universeel en definitief het rijk openbaar zal worden.

De periode tussen de tijden is dan ook geen periode die met een min of meer stilstaande vijver kan worden vergeleken. Met hooguit alleen een getuigende gemeen­te. Tussen de tijden werkt de Geest en schept geschiedenis. Maar altijd weer waar­schuwt Barth dat een en ander ons niet verleiden mag om onze eigen geschiedenis als heilsgeschiedenis te gaan beschouwen.

Pagina's: 1 2 3 4