Bescheiden en resoluut

    Pagina's:
  • Bescheiden en resoluut
  • Noten

 

Bescheiden en resoluut


De kerk in de samenleving van de 21e eeuw

Het debat over kerk en staat
Wat doet de kerk vandaag met de inzet van de dialectische theologie, zoals die o.a. naar voren komt in Christengemeinde und Bürgergemeinde in het actuele belijden?Voordat ik nader op die vraag wil ingaan, is het goed, ons ervan bewust te zijn dat we met betrekking tot de vraag naar de verhouding van kerk en staat in onze tijd in grote verwarring verkeren. Die verwarring geldt het publieke debat, zoals dat o.a. is aangezwengeld naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh, maar minstens zo zeer ook voor de kerk. De kerk is immers – naast wat zij vanuit de theologie gezien, is – ook een afspiegeling van de samenleving.

De verwarring neemt nog toe, doordat in het debat over de verhouding van kerk en staat  allerlei invalshoeken door elkaar heen lopen. De scheiding van kerk en staat wordt in het huidige debat nogal eens gezien als iets, dat bevochten zou moeten worden op de kerk. Alsof in de kerk de afgelopen decennia pogingen zouden zijn ondernomen om die scheiding van tafel te krijgen.Het debat is ook verwarrend, omdat men ‘kerk’ zegt, maar in feite ‘Islam’ bedoelt. En zonder daar al te diep op in te willen gaan, wil ik hier toch vaststellen, dat de positie van de meest radicale christelijke theocraat niet te vergelijken is met de positie van hen, die de sjaria zien als belichaming van de ideale Godsregering.

Verwarrend is ook, dat in het debat over de in Nederland gegroeide consensus rond de scheiding van kerk en staat, voortdurend het Franse model van de ‘laïcité’ wordt ingevoerd. Maar bij dit Franse model gaat het er niet alleen om, dat de overheid zich onpartijdig dient te gedragen ten opzichte van kerken en religie. Neutraliteit wordt steeds meer gezien als een opdracht tot actieve scheiding van kerk en religie uit publieke samenlevingsverbanden. Anton van Harskamp stelt: ’De meeste voorstanders van ‘laïcité’ zullen er weliswaar geen moeite mee hebben wanneer gelovigen zeggen dat geloof een inspiratiebron is of kan zijn voor handelen van individuen in het publieke domein. Maar het pleidooi voor een radicaal strikte scheiding van kerk en staat betekent vaak, dat men niet accepteert dat individuen hun handelen religieus legitimeren, en al helemaal niet dat religieuze organisaties zich manifesteren in het onderwijs, in de politiek, in de cultuur. Wanneer het gaat om handelen in de sfeer van de rechtstaat, zullen de voorstanders van een strikt radicale scheiding ook geen vorm van welwillende of faciliterende behandeling van religieuze organisaties door de overheid tolereren’.[1]

Barth en Van Ruler over kerk en staat

In deze context van verwarring is het een goede zaak om ons op een fundamentele manier bezig te houden met de principiële grondlijnen van het theologisch spreken over de verhouding van kerk en staat. Ook Barth’s Christengemeinde und Bürgergemeinde is geboren in een tijd van grote verwarring. De fundering van de staat in het natuurrecht was niet langer houdbaar. Analoog aan zijn christologische opzet, wordt de staat gezien vanuit het perspectief van de in Jezus Christus geschiede verzoening. De staat valt niet buiten de werkelijkheid van de openbaring in Christus. Sterker nog, de staat deelt in de verzoening door Christus. De staat heeft daar echter geen weet van, zoals ook de wereld geen weet heeft van de verzoening: het moet haar worden aangezegd.

De kerk is drager van het geheimenis van de in Christus voor eens en altijd geschiede verzoening
. Zij weet wat de wereld (nog) niet weet. De houding van de kerk tegenover de staat heeft vooral het karakter van dienst, politieke dienst. Die politieke dienst bestaat erin, om op te komen voor datgene, wat een afspiegeling is van Gods recht, van Gods Koninkrijk.Het gebed is daarin het hart. Daarbij gaat het haar om alle mensen en niet om het belang van kerk of christenen. De kerk zoekt in haar politieke dienst gelijkenissen van het Koninkrijk van God. Die kunnen nooit vertaald worden in een christelijk partijprogramma. Ten eerste, omdat het Koninkrijk van God geen ethisch ideaal is en ten tweede, omdat het bij de politieke dienst van de kerk niet gaat om ‘christelijke’ of ‘kerkelijke belangen’. Het gaat om keuzes, die goed zijn voor alle mensen. Die keuzes dienen dus ook niet verdedigd te worden vanuit hun (christelijke) fundament. Het gaat er juist om, om de keuzes die gedaan worden te presenteren als keuzes ten dienste van het algemeen welzijn.

Ik heb me naar aanleiding van Barth’s inzet in met name Christengemeinde und Bürgergemeinde  afgevraagd of de verschillen tussen deze positie en de theocratische positie van Van Ruler – die  in de geschiedenis van de Hervormde Kerk na de Tweede Wereldoorlog tot zoveel debat heeft geleid – wel werkelijk zo groot is. Met enig recht is namelijk ook te stellen dat de positie van Barth in de grond van de zaak ook theocratisch is. Barth laat echter minder ruimte voor de kennis die de staat van zichzelf heeft, dan Van Ruler.
Bij Van Ruler heeft de staat wel weet van de verzoe­ning. De staat is een geheel eigen  – ambtelijke – gestalte naast de kerk. Zij is er om God op aarde te vertegenwoordigen, `(…) en om het werk van God op aarde te verrichten. Ook de staat heeft weet van het recht en van het offer. Van hieruit maakt hij duidelijk wat het betekent dat `(…) de overheid het zwaard niet tevergeefs draagt’. Analoog aan de geschiedenis die plaats had op Golgotha, gaat het ook bij de zwaardmacht van de overheid om verzoening, recht en offer. De God van het kruis immers, is de God die doodt en levend maakt.[2] Het centrum van de staat ligt dus eveneens gegroepeerd rondom het kruis.  Dat geldt niet alleen van `gekerstende’ staten, het geldt alle staten die er in de wereld zijn. Van Ruler noemt bijvoorbeeld Japan.[3] Het regnum Christi mag niet beperkt worden tot de sfeer van haar belijders. In de Christus-belij­denis zit een kwalitatieve universali­teit.[4]
Daarom verzet Van Ruler zich tegen de staatsop­vatting van de Verlichting waarin de staat gezien wordt als een `contrat social’. Maar ook  Barth moet het ontgel­den. Als Barth het tot de taak van de over­heid ziet om de kerk de ruimte te geven en het evangelie te predi­ken, dan zal het er volgens Van Ruler vanzelf op uitlopen dat zoveel mogelijk gebied van de wereld binnen de kerk getrokken wordt.[5]En dat terwijl volgens Van Ruler het bui­ten­kerkelijke juist eeuwig buitenkerkelijk moet blij­ven.[6]
Er is een groot verschil is tussen de theologische positie van Barth enerzijds en Van Ruler anderzijds. Maar ik wil wijzen op een specifieke overeenkomst: beiden benadrukken de universele strekking van Gods openbaring in Christus, én de positieve visie op de politieke dienst van de kerk aan de staat. Bij Barth neemt de kerk het voortouw, als de gestalte die weet heeft van het ware wezen van de staat, bij Van Ruler weet de staat zelf ook heel wat.  Ik voel me tussen hen beiden wat verscheurd. Ik heb moeite met de gestalte van de kerk in Barths positie en met die van de staat c.q. de overheid bij Van Ruler. Er is tussen onze samenleving en cultuur en die van hen beiden een wereld van verschil. En wij als theologen zijn inmiddels heel wat ouder en wijzer geworden.Vragen over de universele betekenis van Christus

In de Nederlandse Hervormde Kerk heeft de invloed van Barth geleid tot de beweging van de ‘Doorbraak’ en de ‘verkondigingtheocratie’. De invloed van Van Ruler zien we in het apostolaire model van de kerstening en uiteindelijk tot een zekere steun voor christelijke partijvorming.  Barth en Van Ruler ging het beiden uiteindelijk ten diepste om de humaniteit. Bij beiden speelt in het doordenken van de verhouding van kerk en staat,het voor alle mensen heilzame gebod een belangrijke rol. De staat is er ter wille van de menselijkheid, van het recht en de vrijheid. In beide perspectieven is de universele reikwijdte van Gods openbaring in Christus onaangevochten.
Ik heb de indruk, dat we juist op dat punt vandaag de dag een groot probleem hebben. Daarbij vraag ik me ook sterk af of we wel zoveel verder komen met de ‘visie en de vaart’ van Van Ruler en de cirkels van de Christengemeinde en de  Bürgergemeinde van Barth wanneer het gaat over het actuele belijden.

Ons probleem vandaag
is niet zozeer dat we binnen de kerk een geschil hebben over onze visie op de staat, of over christelijke partijvorming, over kerstening als gestalte van het apostolaat of over de verkondigingtheocratie.  Ons grootste probleem is dat de kerk als gestalte onder grote druk staat. Ik denk daarbij aan de innerlijke crisis van de kerk inzake haar verkondiging over de universele betekenis van Christus. Onze postmoderne cultuur verdraagt geen universele claims. Ook in de kerk lijden we onder een diep ingrijpende fragmentarisering. De universele betekenis van de in Jezus Christus geschiede verzoening krijgt hooguit nog een plaats binnen een hyperindividualistische invulling. ‘Het is pas waar, wanneer ik voel en ervaar dat het waar is’. De objectieve fundering van het heil extra nos ligt zwaar onder vuur.
De crisis van de verkondiging en daarmee de crisis van de kerk ten aanzien van de objectiviteit en de universaliteit van het evangelie van Jezus Christus, lijkt zich te weerspiegelen in de algehele verwarring in het denken over de staat. De staat kan immers alleen bestaan bij de gratie van op z’n minst algemeen gedeelde premissen. Maar juist op dat punt lijken we vast te lopen. ’Iedereen zijn eigen waarheid’ is in het kader van het overeind houden van de staat als institutie tegenover ons een onmogelijkheid. Hoe kan een staat overeind blijven die niet langer bijeen gehouden wordt door een bezield verband? En je vraagt je ook af, hoe een kerk nog langer christelijke kerk kan zijn, wanneer ze zich laat verbannen uit de openbare ruimte en daarmee uit het publieke debat.

Wij zijn kerk in een kantelende tijd
. We staan bij de brokstukken van de aan ons overgeleverde traditie. De crisis waarin we als kerk en samenleving verkeren, is dieper dan menigeen beseft. We staan kerkbreed voor de geweldige uitdaging om opnieuw uitdrukking te geven aan de universaliteit van het christelijk geloof. Wanneer de kerk haar politieke dienst ernstig wil nemen, dan vraagt dat van haar de moed om te staan voor de heilzaamheid van Gods geboden en beloften voor alle mensen.  Dat is geen usurpatie van de wereld door de kerk, maar het is de enige mogelijkheid die de kerk heeft, wanneer ze ernst wil maken met haar politieke roeping. Dat kunnen we in ieder geval van de inzet van Barth (en Van Ruler!) leren!Vreemdelingschap

De uitdaging voor de kerk in haar relatie tot de staat is dus niet primair een kwestie, die gaat over de externiteit van de kerk. Primair is het een vraag aan de kerk zelf. Ze is geroepen zich opnieuw te bezinnen over het wezen van de openbaring in Jezus Christus en over het hart van het christelijk geloof als universele notie.Is de kerk dan toch niet degene die het altijd beter weet tegenover de staat, tegenover de mensen? Naar mijn opvatting kan de kerk alleen ernst maken met de universele strekking van de verkondiging, wanneer ze dat doet vanuit een diep besef van vreemdelingschap. Zij zal altijd wat onhandig in het publieke debat staan. Haar positie in de samenleving is altijd wat scheef. Dat beseffen we eigenlijk nu pas echt, nu we een minderheid zijn geworden temidden  van veel levensbeschouwingen en religies.


Maar minderheid-zijn is niet alleen een nadeel
. Deze positie zal onvermijdelijk tot gevolg hebben dat er een herbronning plaatsvindt. Die zal ook leiden tot een sterker bewustzijn van de eigen identiteit van de kerk. Daartoe behoort in ieder geval het bewustzijn, dat de kerk een traditie vertegenwoordigt, die op bepaalde gebieden haaks staat op onze werkelijkheid. Dat behoedt de kerk voor annexering of ook voor pragmatische aansluiting bij het ‘schema van deze wereld’.Het zou voor de kerk heilzaam zijn als zij zich bevrijd zou weten van de kramp om sociaal of maatschappelijk relevant te zijn. Het evangelie past niet naadloos in onze cultuur. Dat wisten de apostelen en die ontdekking deden de missionarissen in Europa en de zendelingen van de afgelopen eeuwen in alle delen van de wereld. Het woord van God zegt dingen, die we zelf niet bedacht zouden hebben, het vraagt dingen van ons die ons soms tegen de haren instrijken. Het verzoent ons niet met deze werkelijkheid, maar opent de ogen voor alles wat ”niet okay is”.

De grote woorden en het krachtige spreken tot  volk en overheid zijn ons ontvallen. Grote concepten over de maatschappij, het milieu, de sociaal- economische situatie, oorlog en vrede etc. zijn niet meer voorhanden. De globalisering lijkt vooral het individualisme versterkt te hebben en de leden van de kerk wensen in het algemeen geen algemene richtlijnen van de kerk te vernemen. Steeds minder voelen mensen zich aangesproken door wat de kerk belijdend over de bijbel, de relatie met God en met Jezus Christus zegt.  Was in de jaren zestig en zeventig Jezus het grote voorbeeld dat mensen tot daden en actie bracht, nu is het beeld van Jezus vervaagd en wordt er vaak gedacht en gesproken vanuit een enigszins algemeen Godsbeeld.Hoe meer de christologie op de achtergrond komt, hoe minder kritisch de christenen reageren op de realiteit van alle dag.

De positie van de Protestantse Kerk in Nederland

De kerkorde van de  Protestantse Kerk in Nederland laat zien dat deze kerk staat in de traditie van de na-oorlogse theologie, maar ook dat zij oog heeft voor de geheel nieuwe situatie waarin we in de 21e eeuw leven. Er wordt gesteld dat zij ‘telkens opnieuw Jezus Christus als Heer en Verlosser van de wereld belijdt in haar vieren, spreken en handelen en daarmee oproept tot vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat. Zij getuigt voor mensen, machten en overheden van Gods beloften en geboden.’ (I, 6)  En ook dat de kerk ‘gezonden is in de wereld en geroepen tot de bediening van de verzoening, in verkondiging en dienst aan alle mensen en aan alle volken getuigt van het heil in Jezus Christus’. (I, 8)
Dat blijft een opmerkelijk brede opvatting over de taak van de kerk. De Kerk definieert zichzelf niet als een religieus genootschap dat alleen uit is op de spirituele verdieping van haar leden. Noch gaat zij ervan uit dat de religie een Privatsache is, die zich niets gelegen laat liggen aan de samenleving. Zij kiest niet voor een absolute scheiding tussen kerk en staat, waarbij de kerk zich voornamelijk bezighoudt met geestelijke ondersteuning van haar leden en het brede veld van de cultuur, maatschappij en de staat braak laat liggen. De kerk wil zich juist ook op die terreinen bewegen vanuit het belijden dat Jezus Christus Heer en Verlosser van de wereld is. Als Híj zich niet beperkt tot de ziel van de enkeling, kan de kerk dat ook niet.
Dat is echter niet het enige. De kerk bemoeit zich niet alleen met de cultuur en de maatschappij, zij wíl er ook iets mee. De Protestantse Kerk ziet haar opdracht niet in het bevestigen van de status quo, noch acht zij het genoeg dat in de kerk diepzinnige gedachten ontwikkeld worden over de cultuur en de staat. Zij wil vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat. En dat niet in het verborgene, maar met open vizier; niet als een bijkomstigheid, maar als een essentieel element in haar kerk-zijn. De kerk wil verandering en zet zich daarvoor in.
De Protestantse Kerk zal echter moeten voorkomen dat zij in de komende jaren in dezelfde valkuil stapt, waarin de Nederlandse Hervormde Kerk na 1950 met haar engagements- en apostolaatstheologie belandde. Er zijn niet zozeer nieuwe plannen of concepten nodig, maar meer: een verdiept geloof, concentratie op het ‘ene nodige’ en vooral ook volharding. Dit is alleen mogelijk vanuit een intense verbondenheid met God. Hierdoor wordt de verantwoordelijkheid tegenover God en de mensen de drijvende kracht in de vernieuwing van het christelijk leven. Voor het ontwikkelen van een aansprekend christelijk leven is het herijken van oude woorden als ‘bereidheid tot het offer’, ‘verantwoordelijkheidsgevoel’, ‘rentmeesterschap’ en ‘liefde en zorg’ van groot belang. Dat is een andere lijn dan in de apostolaatstheologie is ontwikkeld, die vaak leidde tot een functionalisering van het geloof.De functionalisering van het geloof

Naar mijn mening is de functionalisering van het christelijk geloof een van de oorzaken voor het functieverlies van de kerken. Die functionalisering had te maken met de manier waarop kerken en christenen in de West-Europese context sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog gestalte hebben gegeven aan hun roeping. Tegen de achtergrond van het verwoeste Europa en de nadagen van het kolonialisme werd het christendom gezien als de alternatieve wereldbeschaving. De komst van het Koninkrijk van God, als Rijk van vrede en gerechtigheid werd het alternatief voor de failliete ideologieën van kolonialisme en communisme. De westerse cultuur met haar grote sociale bewogenheid werd gekenschetst als de ultieme gestalte van het christendom. Dit ideologisch getinte denken bereikte een hoogtepunt in de jaren zestig van de vorige eeuw. Hoewel dit denken zorgde voor een enorme vernieuwingsbeweging op het gebied van theologie, zending en diaconaat, heeft ze ook geleid tot een grote mate van verschraling. De spiritualiteit moest het afleggen tegen het activisme. De bijzonderheid van het christelijk geloof werd het slachtoffer van de algemeenheid van het maatschappelijk engagement.
Deze functionalisering van het christelijk geloof hangt ook nauw samen met de cultuur waarin wij leven. In onze cultuur leeft het idee, dat datgene wat niet gemeten kan worden, nauwelijks van waarde is. Wat niet gemeten kan worden, bestaat niet. Ook de kerken lijden aan dit transcendentieverlies. De functionalisering van het christelijk geloof in de tweede helft van de vorige eeuw, was een poging om het christelijk geloof opnieuw maatschappelijke relevantie te geven. Dat is uiteindelijk niet gelukt.
Het is eigenlijk merkwaardig – zo stelt de cultuurfilosoof Gabriël van den Brink –  dat mensen weliswaar op zoek zijn naar wijsheid, troost of zingeving, maar dat men zelden terugkeert naar de spirituele bronnen die het Westen zo lang gevoed hebben. Mensen grijpen liever naar de meest exotische symbolentaal. Zou dat komen, omdat veel mensen op zoek zijn naar datgene wat hen overstijgt? Als het waar is dat kerken niet kunnen voorzien in de vraag van mensen naar zingeving, heeft dit dan wellicht te maken met de functionalisering van het christelijk geloof en het daarmee gepaard gaande transcendentieverlies?
Dr. Hans de Knijff stelde in de ‘afscheidsrede’ van de Hervormde Synode dat zowel het gereformeerde antithese-  als het hervormde apostolaats-model volstrekt mislukt zijn en dat er iets anders nodig is. Het gaat niet aan om antithese bij voorbaat af te wijzen: het is namelijk geen willekeurig bedenksel, maar heeft duidelijke bijbelse wortels. Ook het apostolaat behoort tot het wezenlijke van het kerk-zijn: de kerk zal missionair zijn of niet-zijn. Beide concepten kwamen voort uit de overtuiging dat de kerk een woord voor de wereld heeft. Als hol en bol van elkaar, konden zij in een gezamenlijke visie beschreven worden.Maar ik onderschrijf zijn conclusie: “Wij zullen er in de moderne maatschappij niet komen zonder ‘christelijke’ denk- en organisatievormen. Wat daarvan over is, zullen wij met zorg en voorzichtigheid, en tegelijkertijd kritisch, dienen te behandelen. Tegelijkertijd zal de dienst aan de wereld, met name ook binnen het eigen volksleven, een hoge prioriteit moeten hebben.(..) De kerk ‘is’ en zij ‘werkt’; zij ‘is’ als werking: daarin ligt haar identiteit. Zonder identiteit geen werking van enige betekenis. Daarom kan de kerk niet achteloos omgaan met haar belijdenis. De kerk van vandaag zal niet ver komen, als zij in de stroom van pluralistische religiositeit haar grond in het handelend ingrijpen van de levende God als Redder der mensheid zou relativeren. Het zal er juist om gaan, dit weer met alle kracht te verkondigen.”

Gebod, gebed, geloof

Daarbij moeten we leren van een verleden van mooie woorden en van tegenstrijdige daden. Leren van een verleden met een sprekende kerk die een alibi kon worden voor een andere persoonlijke keus. Van een kerk die zich vertilde aan de macht en daardoor niet de weg van Jezus Christus ging.De kerk dient dicht bij de kern van haar bestaan te blijven: het gebed, het gebod en het gemeenschappelijk geloof. Terugkijkend op een millennium christendom zien we immers hoe innerlijk verscheurd het Europees christendom was en is. Christus was in de Europese geschiedenis de legitimatie van het feodale systeem, maar stond ook voor de zorg voor de armen; Hij stond voor de gerechtigheid, maar in zijn naam werd ook het vreselijkste onrecht bedreven. Als we daarom voor een kritische kerk pleiten, kunnen we dit niet doen zonder de verootmoediging over en het zicht op alle valpartijen in onze geschiedenis.

Dit betekent dat we als kerk moeten oppassen om een z.g. profetisch getuigenis aan de samenleving aan te bieden, waaraan de eigen leden geen boodschap hebben. Wat zal een spreken over ‘de economie van het genoeg’ of een pleiten voor soberheid uitwerken als de christenen in Nederland zich daaraan zelf niet gelegen laten liggen? De woorden breken vaak op de daden van de individuele gelovigen en de plaatselijke gemeenten.Juist daarom moeten we werk maken van de verkondiging van het Woord, van de toerusting van de gemeenteleden en grote nadruk op het missionair  kerk-zijn. In de praktijk van de gemeente zal blijken hoezeer het evangelie ons raakt en verandert, in bijvoorbeeld groepen die laten zien wat barmhartigheid, zorg voor het milieu, opkomen voor vluchtelingen en armen betekent.

Ik hoop op een kerk die vanuit een houding van bescheidenheid en afhankelijkheid aan Jezus Christus zal spreken en handelen. Het is onze grootste uitdaging om bescheidenheid te paren aan resoluutheid.dr. B. Plaisier in Rotterdam
symposium voor At Polhuis op vrijdag 23 juni 2006

Inleiding gehouden tijdens een synposium over Kerk en Staat op 23 juni 2006. Andere inleidingen:

Pagina's: 1 2