Verdraagzaamheid als gebod, een interview

Het aandeel der Gereformeerden in hef Oecumenisch Gesprek

Enige tijd geleden vertaalden wij uit het „Bulletin du Centre Protestant d’Etude”, een uitgave van de directeur van dit Centrum, M, Jacques de Senarclens (Genève), een gedeelte van de aantekeningen over hetgeen Karl Barth op hem gestelde vragen geantwoord had inzake leertucht en dergelijke.

Thans geven wij een ander gedeelte van dit vraaggesprek in vertaling weer, waarin het Oecumenisch vraagstuk aan de orde kwam. Voor wie dit niet onthouden mocht hebben, worde nog vermeld, dat het gesprek plaats vond op 2 October 1951.

Vraag: Welke bijdrage kunnen de Gereformeerde Kerken leveren in het Oecumenisch gesprek? .Antwoord: Sta me toe te beginnen met te zeggen, dat ik niet houd van die term „bijdrage der kerken”; zeker niet als het gaat om de kerk, waartoe ik zelf behoor. Het lijkt mij niet goed, dat wij over onze bijdrage spreken. Alleen anderen mogen het daarover hebben. In het Oecumenisch gesprek is het niet best als wij beginnen met de opbouw van anderen en de beschrijving van de heerlijkheden van onze eigen belijdenis. Het is een kwaad ogenblik als wij anderen toeroepen: „kijk eens welke prachtige dingen wij als bijdrage in het gesprek inbrengen!” In dit gesprek houd ik er meer van te luis- teren dan van bijdragen leveren

Maar laat ons nu eens veronderstellen, dat wij aan anderen vragen, waarvoor zij belangstelling hebben of wat ergerlijk is in hun ogen als zij met ons, Gereformeerden, in aanraking komen, of wat zij bij ons veroordelen — dan zijn er wel een aantal punten, die op de voorgrond kunnen komen. Ik zal die noemen. Maar bij elk punt zal ik zeggen hoe wij het moeten opvatten. Daarbij moeten wij ons ervoor hoeden, hardnekkig aan onze gereformeerde traditie vast te houden. Wij zullen ons op deze punten van meet af moeten laten corrigeren door de waarheids-elementen, die de anderen hebben te verdedigen.

1.         In ’t algemeen begint men met ,,de souvereiniteit Gods”. Nog eens, ik zou liever luisteren naar wat anderen daarover zeggen. Maar daarna zou ik toch verklaren: Zeker, zeker, daar hebt u een essentieel punt. Doch wat is eigenlijk de souvereiniteit Gods? Toch iets anders dan de glorie van Lodewijk XIV! Het is de souvereiniteit van Zijn erbarmen, die Hij gerealiseerd en gemanifesteerd heeft in Jezus Christus. Zelfs bij ,,onze vader Calvijn” vind ik, dat deze verhouding tus sen God en Jezus Christus tamelijk nauw is, zodra het gaat om de vraag van de souvereiniteit. Want dat is de souvereiniteit van die God, die zichzelf aan ons geeft in Jezus Christus.

2.         Wij zijn de Kerk, die het gezag van de Bijbel erkent. Wij plegen- te zeggen: de Bijbel, alleen de Bijbel! Maar laten wij ons toch herinneren, hoe Calvijn dit gezag van de Bijbel verklaard heeft als het gezag van de Heilige Geest, die gesproken heeft door de profeten en apostelen, en die nog spreekt tot ons. Het is m.a.w. een levend, niet een dood gezag. Daarom hebben zij, die ons voor biblicisten houden, ons slecht begrepen. In de Bijbel gaat het om de Heilige Geest. D.w.z. het gaat er om een God, die telkens opnieuw ontdekt moet worden. Dus niet om een God, die in de Bijbel in boeien ligt geslagen. Het probleem van het gezag van de Bijbel is op een nieuwe wijze aan de orde. Dat is niet te dan-ken aan de tijd en de omstandigheden, maar aan de Heilige Geest, die ons in alle waarheid leidt.

Wij zeggen dus: de Schrift! ja! Maar niet de Heilige Schrift als „een papieren paus”, zoals zij aan het einde van de 16de eeuw werd opgevat.

3. De anderen verwonderen zich over de rol, die de belijdenis in de Gereformeerde Kerken speelt. Zij zien, dat wij belijdenissen hebben, zelfs hopen belijdenissen! Reeds in de 16de eeuw noemde men de Calvinisten „confessionisten”, omdat zij zoveel belijdenissen hadden. Nooit heeft een gereformeerde belijdenis echter de betekenis gehad of een rol gespeeld als de Augsburgse Confessie voor de Lutheranen. De Gereformeerden hebben altijd gezegd: wij belijden dit geloof totdat de H. Geest ons beter leert. De oude Gereformeerden hechtten een betrekkelijke waarde aan hun belijdenissen.

De rechtzinnigen hebben er moeite mee om dit te begrijpen. Dikwijls vraagt men zich af, hoe zich op Gereformeerde bodem een belijdenis-orthodoxie heeft kunnen ontwikkelen. Het blijft een merkwaardig ding, dat de orthodoxie zo ernstig van haar Gereformeerde oorsprong is afgeweken.

Ik moet nog iets toevoegen aan mijn opmerking over de betrekkelijkheid der belijdenissen en onze vrijheid, die wij tegenover deze hebben. Deze dient alleen om ons de vrijheid te waarborgen, dat wij kunnen voortgaan met belijden op elk moment, dat er gelegenheid voor is. Een belijdenis, die een dogma wordt in de strikte zin des woords, is een bevroren belijdenis, die onder het ijs ligt. In de Gereformeerde Kerk moet het telkens opnieuw voorjaar worden, waardoor het water weer gaat stromen. Natuurlijk niet om op te houden met belijden, maar juist om ertoe gebracht te worden om telkens opnieuw te belijden.

4, Een vierde punt, waarover de anderen zich verbazen — de een met bewondering, de ander met afschuw — is de Kerkorde, die beroemde greep (cette fameuse idee) van Calvijn van het presbyterium, het diaconaat en het pastoraat.

Gedurende de volgende eeuwen hebben de Gereformeerde Kerken in verschillende landen een indrukwekkende gestalte gekregen. Zij hadden dit te danken aan deze Kerkorde, die een zonderlinge vermenging was van een aristocratie en een republiek: een aristocratische republiek! Bepaalde Kerken benijden ons om deze Kerkorde, ook al zijn er bij ons (Barth denkt vermoedelijk aan Zwitserland!) maar weinig sporen meer van over. Maar pas nu op! Want als wij, ziende op de Kerkorde, er toe willen overgaan om te zeggen: op dit punt kunnen wij, Gereformeerden, een waardevolle bijdrage aan de Oecumene leveren — dan moet daaraan onmiddellijk worden toegevoegd: de orde in de Kerkmoet altijd en altijd weer door Jezus Christus verordend worden.

Laat ’t me nog eens mogen verzekeren: geen enkele Kerkerde heeft stabiliteit, zelfs niet die beroemde Gereformeerde Kerkorde! Het is Jezus Christus, die beveelt. Hij bepaalt de orde, Hij alleen. En dus niet de verordeningen, die tenslotte maar menselijke dingen zijn en die dikwijls belemmeringen zijn geweest voor het geschieden van Gods wil.

5. Men stelt ons, Gereformeerden, ten voorbeeld vanwege onze gehoorzaamheid. Men zegt: Die Gereformeerden weten wat gehoorzamen is. Anderen verwijten ons die nadruk op de gehoorzaamheid en zeggen: zij zijn nogal wettisch Wie ons dat verwijt, heeft niet altijd ongelijk. Aan de andere kant wordt die gehoorzaamheid bewonderd door— de geschiedschrijvers.

Zeker, de wet, het gebod, de gehoorzaamheid, zij zijn belangrijk. Maar alleen als wij begrijpen, dat er slechts één wet, één autoriteit is, die over ons kan en moet regeren. Die ene wet is niet wat men gewoonlijk de wet noemt. Integendeel, die ene wet is het Evangelie! Gehoorzamen ja, maar niet aan een dreigende macht (une volonté sinistre), doch aan de genade Gods. Dat is de christelijke gehoorzaamheid. Gehoorzamen doet men niet door een daad van onderwerping — al kunt gij het zo wel zien. Gehoorzaamheid is hetzelfde als vrijheid. De goede wet, die ons tot vrije gehoorzaamheid verplicht, is het Evangelie. Ja, ook de Tien Geboden, maar deze dan niet verstaan naar de Joodse opvatting, maar in de zin van het genade-verbond. Dat geldt ook van de Bergrede. Er is slechts één wet, die ons vrij maakt om te handelen. Tenslotte: wij moeten aanvaarden, dat wij in het geheel der Oecumene gereformeerd zijn en daarom behoren wij onze bijdrage te leveren. In het oecumenisch gesprek is onze bijdrage reeds gecorrigeerd door die van anderen. In die betekenis moeten wij, meen ik, echt goede Calvinisten zijn van het authentieke stempel. Maar om dat te zijn, moeten wij ons vrijmaken van heel wat beperkingen (limites), die onze gereformeerde traditie als zodanig eigen zijn.

(In de Waagschaal, 7e jaargang, nr. 19. 8 februari 1952)

 

Pagina's: 1 2 3