Godsleer

Om wat voor kennis gaat het bij het leren van kennen van God?

Doordat we in de Kerk uit willen gaan van de ons bindende openbaring in het Woord Gods beseffen we dat het voorwerp van ons leren kennen waarop we ons in de Kerk richten, een geheel ander en eigensoortig voorwerp is dat zich geheel als uniek van alle andere voorwerpen onderscheidt. Bij dat leren kennen van God gaat het wel ‑ net als bij ons leren kennen van andere voorwerpen ‑ om een te kennen verhouding van ons tot een voor ons te aanschouwen voorwerp.

Alleen het leren kennen van God aan de hand van het Woord Gods is geen directe kennis, maar een indirecte kennis! Want als God zich in zijn openbaring in het Woord Gods door de Heilige Geest te kennen geeft, dan treedt hij in al zijn vrijheid tot een bepaalde verhouding met de mens als hij als object in die verhouding met de mens als subject van die verhouding. God wordt een voorwetp in die door hem gewilde verhouding!

Dat wil dus ook zeggen dat de mens God leert kennen en kent, terwijl hij tegenover God staat. God wordt daarmee voor ons mensen een ander, een van de mens zelf zich onderscheidende, een de mens ontmoetende God, dat wil zijn en dat ook voorgoed blijft. Dat voorwerp‑voor‑de mens willen zijn (voorwerpelijkheid) van God houdt niet op als God daarnaast zich door de Heilige Geest kenbaar voor ons mensen maakt. Juist daarmee wil God zich in zijn Woord als een werkelijk voorwerp aan ons mensen geven, opent hij zich en laat zich door ons mensen beschouwen en begrijpen. Hij wil daarmee bereiken dat wij mensen ons zelf niet meer zonder God ervaren, maar in voortdurende gemeenschap met ons als het ons niet verlatende Tegenover: zó is hij God!

Dit voorwerp‑zijn van God verliest zijn waarde niet doordat we door Gods openbaring in het Woord Gods begrijpen gaan dat God zelf het eigenlijke en primair scheppende Subject van alle werkelijke Godskennis is: het eigenlijke en primaire wezen van alle werkelijke Godskennis is Gods eigen kennis van zichzelf! Want dat God in de diepste zin Oorspronkelijk zichzelf als voorwerp voor een Ander kent (in de Drieëenheid), verandert niets daaraan dat hij ook op een gans andere wijze ook voorwerp van ons mensen is. Anders gezegd: hoezeer God zichzelf in de Drieëenheid onbelemmerd rechtstreeks (direct) kent, gaat Gods primaire wezen als de Drieënige God niet verloren doordat hij toelaat dat wij mensen hem op grond van zijn openbaring in het Woord Gods indirect en uitsluitend indirect dus alleen als “voorwerp” kennen. God zelf heeft door zijn Heilige Geest het mogelijk gemaakt dat hij ons mensen als de subjecten zich in de vorm van een Object in zijn Woord tegemoet treedt en hij ons als die menselijke subjecten door zijn Heilige Geest geschikt maakt voor het beschouwen en begrijpen van hem als God in die Object‑vorm. Werkelijke kennis van God ontstaat pas als met die gelijktijdigheid van de relatie van Hem met ons mensen en van zijn uniek Anders­zijn rekening wordt gehouden!

Daarmee worden op grond van het Woord Gods allerlei misvattingen over het kennen van God afgewezen: zowel als zou het kennen van God te verstaan zijn als het één‑zijn van God en mens als ook als zou er geen onderscheid meer zijn tussen degene die kent en degene die gekend wordt.

We komen nu tot de beslissende vaststelling van deze voorbeschouwingen over het leren kennen van God door ons mensen nl. dat dit leren kennen van God kennen door het geloof is! Uit die vaststelling vloeien ook alle conclusies voort betreffende de wijze waarop het proces van het leren kennen van God zich ontwikkelt: het kennen van God is geloofskennen. In de eerste plaats is die vaststelling niets anders dan de bevestiging van de hierboven al gedane uitspraak dat ons leren kennen van God aan het door het Woord Gods aangeboden “voorwerp” en aan de niet uit te schakelen gedaante daarvan als “voorwerp” (zijn “voorwerpelijkheid”) gebonden is!

Pagina's: 1 2 3 4 5 6