Feldmann-Barth
- Pagina's:
- Feldmann-Barth
- reactie A.J. Bronkhorst
Hoe moet de gemeente van Christus staan in de tegenstelling der wereldmachten: Oost-West? Met de discussie, die in dit artikel tussen Ds Strijd en Dr A. J. Bronkhorst hierover wordt gevoerd, is van geen van beide kanten het laatste woord gesproken. Wij zullen er nog op terug moeten komen.
Redactie.
Het is van groot belang, dat Dr A. J. Bronkhorst in dit blad (21-9-’51) een zo uitvoerige weergave bood van de correspondentie tussen Markus Feldmann (Regierungsrat van het kanton Bern en als zodanig hoofd van het departement van onderwijs en eredienst) en Karl Barth. Toch zou ik het jammer vinden wanneer het bij deze weergave bleef. Misschien vergis ik mij, maar het artikel van Dr Bronkhorst zag er naar uit, dat het bij dit éne stuk zou blijven. Om het belang van de zaak, ook en juist in onze Nederlandse situatie, zou ik dit betreuren. Dit artikel wil eigenlijk alleen maar een uitnodiging zijn aan Dr Bronkhorst om niet alleen deze zaken te noemen, maar ze ook verder te behandelen,
Een bestseller
Het boekje, waarin de brieven van Feldmann en Barth zijn opgenomen („Kirche und Staat im Kanton Bern”, herausgegeben von der Staatskanzlei im Juli 1951, 75 S.) is een bestseller geworden; in korte tijd is er een tweede druk van verschenen. De Zwitsers zijn nog al „hitzig”, ze vatten gauw vlam, ze staan gauw in brand. Ik denk b.v. aan Barths antwoord aan Emil Brunner over het vraagstuk van de natuurlijke theologie, in 1934, dat onder de welsprekende titel ,,Nein!” verscheen. De eerste paragraaf “Zornige Einleitung” eindigt met de woorden. „Ich habe jetzt andere Sorgen als die, vornehm zu sein. Ich musz jetz deutlich werden”.
Welnu — zo denkt Dr Markus Feldmann er ook over. En wanneer ik eerlijk probeer te zijn, dan kan ik hem dat van zijn standpunt niet eens kwalijk nemen.
Daarom geloof ik, dat Barth niet zo heel veel recht heeft om aanmerkingen te maken op „de toon”, die Feldmann aanslaat. Ik kan die werkelijk niet zo onaangenaam vinden. Het is ook daarom al onbegrijpelijk, dat Barth tot Feldmann in zijn laatste brief zegt: ,,Sehr geehrter Herr Regierungsrat… auf diesem Ohr höre ich slecht”.
Zeer te betreuren is, dat Barth niet antwoordt, omdat de opmerkingen van Feldmann over „Oost en West”, beoordeeld vanuit de empirische situatie der kerk, helemaal niet zo dom zijn — integendeel! Intussen gaat men door in de Zwitserse pers Barth als krypto-communist voor te stellen — er komen hele citaten van Feldmann in de kranten, maar Barths eigen uitspraken (b.v. in zijn „Die Kirche zwischen Ost und West”) worden of in het geheel niet óf slechts met een paar regels weergegeven. In de „Volksstimme” (aldus Dr Hugo Kramer in „Neue Wege”, Sept. ’51, S. 388) juicht Pfarrer Fiedler: ,,Dasz er (Barth) einem Kopf wie dem dieses erstaunlichen Regierungsrats (Feldmann) nicht im entferntesten gewachsen sei -das muszte er allerdings inzwischen gemerkt haben!” O zo, zeiden we vroeger.
De bestseller doet het, in Zwitserland. Veel bloed stijgt naar de hoofden.
19de eeuws
Dr Bronkhorst zegt, terecht, dat de achtergrond van deze strijd wel heel duidelijk de theologische controverse van de 19de en de 20ste eeuw is. Heel vaak stel ik mijzelf de vraag of wij ons toch niet al te gemakkelijk afmaken van die 19de eeuwse theologische problemen (goed, desnoods mag theologische best tussen aanhalingstekens). Maar al te vlot wordt op bepaalde zaken het stempel ,,19de eeuws” gezeten ze zijn niet meer.
Ik vind het wel eens erg jammer, dat na Dr Horreüs de Haas geen bezield verdediger van de 19de eeuws-gerichte theologie meer in Nederland is opgestaan. Nu wordt veel ons zo heel gemakkelijk gemaakt — want we krijgen de kritiek er dadelijk overheen. Ik zal de laatste zijn om te beweren, dat Barth het zich gemakkelijk heeft gemaakt met die 19de eeuw. Maar verreweg de meeste predikanten van nu geven niets meer voor, en om, de 19de eeuwse theologie.
Maar is het allemaal wel zo hel der en klaar als wij denken? Het gezag van de Bijbel — hoe staat het er eigenlijk mee? Wat komt er m vele preken, die zeggen de Bijbelse Boodschap te verkondigen, b.v., te recht van de Bijbelse uitspraken over hel en hemel?
Ik voer hier geen pleidooi voor de 19de eeuwse theologie; dat kan ik niet, omdat ik voor „de 20ste eeuw” heb gekozen (om met Dr Bronk- horst te spreken). Maar toch maken we het ons niet te gemakkelijk?
Daarom ook: is het werkelijk zo gek, wanneer Feldmann aan Barth vraagt: hoe kunt u spreken van de „Eindeutigkeit der biblischen Botschaft” wanneer u ernst maakt met het feit van de vele verschillende christelijke confessies? Waar haalt u de moed vandaan om zo exclusief te spreken, wat is de grond van uw „Ausschlieszlichkeitsanspruch”? Wanneer wij deze en dergelijke vragen (ook die van de Kerkelijke tolerantie en intolerantie) afdoen met het invectief: 19de eeuws, dan maken we het ons te gemakkelijk. Er moet, theologisch, veel meer „in de waagschaal!” Daarom luister ik met een grote opmerkzaamheid naar iemand als Feldmann. Hij kan ons doen opschrikken en we merken dan misschien, dat we op ons eigen theologische paadje rustig aan het voortsjokken waren, ook al zeiden we almaar, dat we .géén systeem wilden en op de weerloosheid van de Waarheid ons betrouwen stelden.
Stalin man van formaat
Vergis ik mij niet, dan is in het artikel van Dr Bronkhorst een zekere voorkeur voor Barth niét te miskennen. Daardoor juist rees bij mij een hele serie vragen.
Het is vaak zo, dat we vanuit het buitenland accepteren en waarderen, wat we binnen ons eigen land niet (zouden) appreciëren. Want — vandaar ook het opschrift boven dit artikel — wat zou Dr Bronkhorst wel van een Nederlander zeggen, die het onzin noemde ,,om een man van het formaat van Jozef Stalin in één adem te noemen met de charlatans van het Derde Rijk”? Of, minder persoonlijk: dacht hij dat de Nederlandse empirische kerk er anders op zou reageren dan de Zwitserse? Of zouden we hier precies dezelfde klanken vernemen als die van Dr Feldmann in Zwitserland?
Ik reken hier niet met een rijtje uitzonderingen –ik reken met onze Nederlandse kerkelijke realiteit. Het is niet voor niets dat over Barths toch werkelijk uitzonderlijke publicatie „Die Kirche zwischen Ost und West” (1949) in Nederland maar heel weinig geschreven is. Het is niet vertaald in onze taal – – dat zegt ook al veel.
En hoe denkt Dr Bonkhorst over het verwijt van ,,defaitisme” en van „ondergraving van de weerkracht” van het volk? Heeft Feldmann niet gelijk wanneer hij zegt: in deze situatie betekent Barths positie een verzwakking van onze houding tegenover Rusland? We kunnen deze vraag niet ter zijde stellen – – zij is reëel. Of denkt Dr Bronkhorst dat er hier zo velen in Nederland zijn, die zullen zeggen: als het niet anders kan, dan nemen we dit, dan aanvaarden we dit als een onvermijdelijk gevolg van de christelijke geloofsgehoorzaamheid in deze situatie? En wat te doen met Lüthi’s preek in de Berner Munster op 25 Juni 1950, waarin de vraag of Zwitserland oorlogsvoorraden moest aanleggen niet in bevestigende zin werd beantwoord? Wat zouden we daarmee in Holland doen?
Ik heb vaak de indruk, dat we ’t mooi vinden, dat Hromadka in Tsjecho-Slowakije een zelfstandige houding tracht in te nemen, dat Barth in Zwitserland tegen de stroom oproeit, dat Iwand in Duitsland zijn’ christen-anti-militairitische getuigenis doet horen — maar ’t moet niet al te dichtbij komen dan gaan we met Feldmann in één schuitje varen.
De verwestersing der kerken
Ik wil overigens wel dadelijk ronduit zeggen, dat ik blij ben, dat wij hier in Nederland niet met instanties als een „kantonale Kirchendirektion” te maken hebben. Dan waren bij ons ook wel enkele predikanten tegen de (westerse-kerkelijke) lamp gelopen. Gelukkig zijn we op dit punt vrij in onze kerk. Officieel wordt niemand, die vanuit de christelijke verkondiging ten opzichte van Sovjet-Rusland een mening als die van Barth meent te moeten huldigen, hier lastig gevallen.
Toch is er een groot gevaar. Zoals het nationalisme, in de bezettingstijd -een verzoeking en een dreiging voor de kerk betekende, waaraan zij allerminst ontkomen is, zo is het nu met de verwestersing der kerken. De verklaring van de Wereldraad der kerken te Toronto (Juli 1950) over de Koreaanse kwestie, waarin de Wereldraad „de Verenigde Naties voor zijn snelle beslissing om aan de agressie het hoofd te bieden” prijst, was een teken aan de wand. ,,De politiemaatregel, die ieder volk, dat lid is van de V.N., behoort te ondersteunen” wordt toegejuicht (het Engelse werkwoord to commend wordt hier gebruikt). Ondanks alle gruwelen,, die in Korea zijn geschied, ondanks alle massamoord die met deze ,,poli-tie-maatregel” verbonden was en is, is deze verklaring nooit teruggenomen.
De verwestersing der kerken in het Westen is op weg –de veroostersing der kerken in het Oosten is allang een feit.
Een Nederlands voorbeeld: in het gezinsblad „De Hervormde Kerk” kwam 15~9-’51 een artikel voor: „Bemoedigende verschijnselen in de wereldpolitiek”, waarin wordt gezegd: „Vertrouwen stijgt in het Atlantisch gebied”. En na een aanhaling uit de Boodschap der Oecumenische Commissie voor Europese samenwerking wordt geconstateerd: „Wij kunnen verklaren, dat dit precies dekt, wat Dwight Eisenhower nastreeft”,
De voorlichting op het gebied der wereldpolitiek is in het blad „De Hervormde Kerk” even Westers als in de N.R.C, en in Het Parool — misschien een enkel artikeltje uitgezonderd (maar dat komt in N.R.C., Parool enz, ook wel voor). Vergis ik mij wanneer ik vraag: kan een geluid als dat van Barth over Sovjet-Rusland in dit kerkelijke blad ooit een eerlijke kans krijgen? Of is nu mijn grootste vergissing, dat ik deze vraag stel in plaats van maar ronduit te zeggen, dit kan immers niet, want onze kerk is met een verbijsterende vaart bezig te verwestersen?
Ik weet wel, dat de Hongaarse bisschop Bereczky, die vanwege de Toronto-verklaring als lid van de Commissie voor Internationale Zaken bedankte, aan de Chinese professor Tsu-Chen Chao (die eveneens terugtrad) een brief schreef, waarin hij hem verzekerde: ,,er zijn vele christenen (in het Centrale Comité), die tot allerlei naties behoren, Amerika, Engeland, Frankrijk, Duitsland, Australië, Indië en vele andere, die het met ons eens zijn of die ons althans verstaan”; ik geloof ook inderdaad dat dit zo is. Maar — als het er op aan komt (en in Toronto kwam het er op aan!)… zal men dan zelfstandig-christelijk vermogen te kiezen? Ik schaam mij diep voor deze verwestersing der kerken. En het gaat dóór! Wie in een preek kritiek oefent op Rusland, wordt rustig aangehoord – wie in een preek hetzelfde doet met betrekking tot het walgelijke spel, dat Amerika met Japan en West-Duitsland speelt, krijgt altijd brieven: dat moet u niet doen, dat is politiek, u speelt Rusland in de kaart, u ondergraaft onze weer kracht
Daar is Feldmann weer! Bestaat niet een schrikbarend groot gedeelte onzer Nederlandse kerk uit zulke Feldmannetjes? Ook al wordt het ons van officiële zijde in onze kerk niet lastig ge maakt in de praktijk wordt het ons wél lastig gemaakt, omdat de verwestersing der kerken niet krachtdadig, met een beroep op het Evangelie, vanuit de Boodschap van profeten en apostelen, wordt tegengegaan. Straks, als de vraag: „Wat kunnen de kerken voor de vrede doen?” aan de orde komt, krijgt de Synode der Ned. Herv. Kerk een nieuwe kans… welke weg zal zij kiezen? Een kerk, die het Atlantische Pact en de daarbij behorende tegen Rusland gerichte militarisering aanvaardt, is geen vrije kerk meer („vrij” niet in 19de eeuwse, maar in „20ste eeuwse” zin: aan Christus gebonden). Zij is een westers verschijnsel geworden. Alleen God kan de kerk voor deze val behoeden. Dat gaan we zo langzamerhand vanuit onze verlegenheid wel inzien.
Feldmann gerustgesteld….. via de 19de eeuw?
Dr Bronkhorst wees er in zijn artikel al op: „Wat Karl Barth in het laatste deel van zijn Kirchliche Dogmatik over de actuele vragen zegt over de oorlog, over de Zwitserse neutraliteit en zijn ongereserveerde aanvaarding daarvan, over de defensieve bewapening tegen eventuele aanranders daarvan, zou Dr Feldmann volledig gerust kunnen stellen”. Op blz. 531 van K. D. III, 4 zegt Barth, dat de kerk, wanneer „der seltene, sehr seltene Fall des gerechten Krieges da ist”, aan de mensen zeggen moet, dat ze, wanneer ze nu doden moeten, daarom toch geen” moordenaars zijn, maar dat ze ook in dit opus alienum van de staat, Gods wil doen mogen en moeten”. Twee bladzijden te voren (S. 529) heeft Barth, wanneer hij spreekt over de mogelijkheid van de „rechtvaardige oorlog” al geconstateerd: „Ik wil niet nalaten hier in ’t voorbijgaan te verklaren, dat ik in de huidige situatie, b.v. bij een aanval op de onafhankelijkheid, neutraliteit en territoriale integriteit van de Zwitserse Eedgenootschap, geloof dat dit geval (nl. van een rechtvaardige oorlog) zich zou voordoen en dat ik mij dan ook in overeenstemming daarmee zou uiten en gedragen”. Wanneer Feldmann deze bladzijden leest, kan hij tevreden zijn. De twijfel of „der seltene, sehr seltene Fall des gerechten Krieges” ook van toepassing zou zijn op Zwitserland, wanneer het in deze jaren zou worden aangevallen, en die bij het lezen van blz. 531 bij Feldmann zou kunnen opkomen, is reeds door blz. 529 weggenomen.
Ik heb mij over deze bladzijden in Barths ethiek verbaasd, vooral toen ik ze beschouwde in het geheel van Barths III, 4 — maar daarover hoop ik elders te schrijven.
Wel heb ik herhaaldelijk in de marge van deze bladzijden, wanneer Barth spreekt over „Gods gebod”, „Gods wil” enz., de vraagwoorden geplaatst welke God? Ik heb namelijk het sterke vermoeden, dat Barth alleen zo kan schrijven zoals hij schrijft op blz. 529 en 531 (om nu deze alleen maar te noemen) omdat hij een vreemde God heeft binnengehaald, een god, wiens wezen en wiens wil niet door Jezus Christus zijn geopenbaard, een god, die meer met ons eigen „natuurlijke licht” te maken heeft dan met Hem, die „Het Licht der wereld” is. En wanneer nu het typische van de 19de eeuwse theologie is, dat zij putte uit vele redelijke en natuurlijke bronnen naast het Evangelie, dan is Barth juist op het punt van de oorlog en het meedoen aan een oorlog wanneer Zwitserland op ’t ogenblik wordt aangevallen, aan een 19de eeuwse dwaling ten prooi gevallen. Dr Bronkhorst spreekt over de theologische controverse van de 19de en de 20ste eeuw, die de achtergrond vormt van de strijd tussen Feldmann en Barth. Maar in K. D. III, 4 komt juist op een der meest gevaarlijke punten, de verkeerde keus ten gunste van de 19de eeuw naar voren. Met al zijn oprechte wil om Sovjet-Rusland recht te doen zou Barth met Amerika samen vechten, als Zwitserland werd aangevallen. Hij zou ook tegen Amerika vechten… maar men pleegt in West-Europa niet bepaald aan Amerika te denken, als het gaat over een „invaller”. Amerika is hier namelijk al.
Dat is het vreemde: Feldmann zegt op blz. 51 van de brochure precies hetzelfde als Barth op blz. 529 en 531 van K. D. III, 4. De oorzaak van deze gelijkheid is te vinden in de „19de eeuw”, in een bepaald soort „natuurlijke theologie”.
Slot
Er is nog veel meer te schrijven over de door de discussie Feldmann-Barth opnieuw in de openbaarheid gebrachte problemen. Ik noem alleen nog maar het punt: democratie en dictatuur.
Het blijft een zeer te betreuren feit, dat Barth niet meer aan Feldmann schrijven wil. En dat terwijl er zulke belangrijke zaken in geding zijn. In elk geval: het kan voor de lezers van ,,In de Waagschaal” alleen maar verhelderend werken, wanneer Dr. Bronkhorst op de door Feldmann en Barth gestelde problematiek wat dieper zou willen ingaan. Misschien wil hij dan ook een enkele vraag die ik in dit artikel stelde beantwoorden. We zijn, geloof ik, in Holland niet zo „hitzig” als in Zwitserland. Er komen dus geen ongelukken van. ‘s-Hertogenbosch,
Kr. Strijd
(in de Waagschaal, jaargang 7, nr. 2. 12 oktober 1951)