Feldmann-Barth

ENKELE KANTTEKENINGEN BIJ HET ARTIKEL VAN DS STRIJD

1. De bedoeling van het artikel „Marcus Feldmann contra Karl Barth” in „In de Waagschaal” van 21 September jl. was om een overzicht te geven van een in Zwitser land momenteel actuele discussie, die bovendien geschikt is om het standpunt van Prof. Barth tegenover enkele mogelijke misverstanden te verhelderen. Alle persoonlijke hoog- achting, die ik voor coll. Strijd, ondanks zijn artikelen, waarmee ik weinig weet aan te vangen, nog altijd heb, verleidt mij toch niet om nu over te stappen naar een discussie inzake het principiële anti-militairisme. Op dit punt zeggen coll. Strijd en ik elkaar toch niets.

2.         Hoe het met de toon van de bijdrage van Dr Feldmann in deze discussie gesteld is, heb ik niet zelfstandig beoordeeld, maar ik heb weergegeven, wat een aantal Zwitserse bladen daarover schrijft; het zou mij gemakkelijk vallen deze met naam en datum en letterlijk citaat aan te geven. Op dit punt is een discussie met coll. Strijd wel niet het allernodigste. Liever verwijs ik naar het inmiddels onder mijn aandacht gekomen boekje van Dr Arthur Frey, „Kirchenkampf?”, zoeven in Zollikon verschenen, dat m,i. zeer geschikt is om het aan ieder geïnteresseerde duidelijk te maken waarom Barth meende op deze basis maar geen verdere discussie met Dr Feldmann te moeten houden. Overigens heeft het mij ietwat verbaasd, dat coll. Strijd ten dele partij voor Dr Feldmann meent te moeten trekken, althans deze schijn een ogenblik aan te moeten nemen; het standpunt van de Bernse Kirchendirector is het zijne toch zeker niet.

3.         Coll. Strijd verwacht niet, dat Nederland opener zou staan voor pogingen a la Barth om zich niet al te gemakkelijk van het Communisme af te amen, dan de empirische kerk in Zwitserland. Is hij zelf daarvoor niet het tegenbewijs? Zijn standpunt komt m.i. practisch neer op hetgeen Dr Feldman in Barth ten onrechte bestrijdt; hoort hij zoveel analoge klanken in zijn richting? Dat de zin over de charlatans van het Derde Rijk (in Barths mond, die dit immers al vele jaren lang heeft gezegd coll. Strijd blijkbaar evenveel moeite geeft als aan bepaalde Zwitserse kringen, blijft mij duister. Wat Feldmann c.s. daarin meenden te beluisteren, heb ik er nooit in kunnen horen.

4.         Ik kan werkelijk niet met eerlijk hart toestemmen, dat onze kerken door de aanvaarding van het Atlantisch pact door Nederland „verwesterd” zouden zijn. De gehele poging van onze synode om tot een verantwoorde uitspraak inzake de vragen van „Kerk en Vrede” te komen, wijst m. i. toch wel in andere richting. Tenzij ieder niet-meegaan met het antwoord dat „Kerk en Vrede” hier zou wensen te geven alleen maar als „verwestersing” kan worden ver staan. De wijze, waarop coll. Strijd hier een wït-zwart-tekening der situatie geeft, kan ik alleen naar zijn goede bedoeling waarderen. Zakelijk overtuigt mij dit in geen enkel opzicht.

5.         De tegenstelling van 19de en 20e eeuw heb ik ten aanzien van bepaalde opvattingen inzake de tolerantie in het geding gebracht. Coll. Strijd doet ‘dit nu ten aanzien van de Oost-West-tegenstelling. Wan neer hij meent te kunnen schrijven, dat Karl Barth op een punt waar hij het niet met hem eens is, de God van het natuurlijke licht, de God der 19de eeuw, heeft binnengehaald in zijn theologie, is dit een beschuldiging, die hij dan zelf maar moet verantwoorden. Hier kan ik werkelijk geen woord meer op zeggen. Op deze wijze kunnen we elkaar aan het verketteren blijven. Voor ik met coll. Strijd begin, breek ik dan maar liever af.

A. J. Bronkhorst.

(in de Waagschaal, jaargang 7, nr. 2. 12 oktober 1951)

Pagina's: 1 2