Evangelie en Wet (vertaling 2019)

Noten.

[1] Deze voordracht werd eerder in het Nederlands vertaald door ds. P.G. van de Hooff. De vertaling is opgenomen in de bundel De levende God, preeken en voordrachten van Karl Barth, uitgezocht en ingeleid door prof. dr. W.J. Aalders, Ten Have Amsterdam, 1936.

[2] In de meeste gevallen citeert Barth de vertaling van Luther. Zonder verdere aanduiding wordt deze vertaling gebruikt.

[3] Goddeloosheid in de betekenis dat er in het eigenmachtig optreden van de mens geen rekening gehouden wordt met God.

[4] Impliciet citaat uit de Luther vertaling.

[5] Heidelbergse catechismus, zondag 15, vraag 37.

[6] πίστις Ἰησοῦ (pistis Jesou). Met uitzondering van de SV vertalen alle Nederlandse vertalingen met ‘het geloof in Christus”. De SV vertaalt (evenals Barth) met ‘het geloof van Christus’.

[7] Luthervertaling, Hand. 2:24

[8] Luthervertaling, Jesaja 25:8

[9] Hier in de betekenis van toegenegen zijn, toegenegenheid. In KD IV/1, p. 172 legt Barth dit begrip aldus uit. De volkomen andere, hoogverheven God neigt zich uit vrije wil, uit genade naar de mensen om zich met hen te verbinden. Hij wordt één van hen. Eerder in de tekst gebruikt Barth om de condescendentie uit te drukken het woord Erniedrigung/verlaging.

[10] In de tekst van Titus:  ‘de heilaanbrengende genade Gods’ is in Jezus Christus verschenen (Luthervertaling).  

[11] Barth ontleent dit citaat met grote waarschijnlijk aan de Bekenntnisschriften der evangelisch-lutherischen Kirche, 8e paragraaf van het eerste gedeelte: Die Konkordienformel (BSLK, p. 957). “Derhalve geloven, leren en belijden wij eensgezind, dat de wet een goddelijke leer is, waarin de onveranderlijke wil van God geopenbaard is, hoe de mens in zijn natuur, gedachten, woorden en werken zo geschapen moest worden, dat het God welgevallig en aangenaam zou zijn, en de overtreders dreigt met de toorn van dezelfde God, met tijdelijke en eeuwige straffen (vertaling AP)”. Met dank aan Peter Zocher, Karl Barth instituut Bazel.

[12] Heidelbergse catechismus, zondag 1.

[13] Barth vertaalt hier pistis Jesou als genitivus subjectivus. Zie noot 6.

[14] Afkondiging.

[15] Het artikel waarmee de Kerk staat of valt.

[16] ἔννομος Χριστοῦ (ennomos Christou). In de SV: ‘voor Christus onder de wet’, in de Lutherse vertaling en de NBG: ‘onder de wet van Christus’, in de NBV: ‘onderworpen aan de wet van Christus’, NB: ‘met de wet van Christus in mij’. De vertaling van A.M. Brouwer handhaaft als enige het Griekse ‘εν’: ik sta … in de wet van Christus’.

[17] Hebr. 10:1

[18] Matt. 5:44

[19] Matt. 6:1

[20] Matt. 5:25

[21] Matt. 7:1

[22] Barth verwijst hier naar Rom. 3:21.

[23] ἀϕορμή (aphorme) gelegenheid. In de Lutherse vertaling: De zonde nam gelegenheid. In de SV: de zonde oorzaak genomen hebbende. In de NB: de gelegenheid te baat nemend heeft de zonde door het gebod in mij allerlei begeerten gewekt.

[24] In de SV ‘verleiding’ en in de NBG ‘misleiding’ (Rom. 7:11).

[25] Ex. 20:17

[26] ‘Wij streven naar het verbodene’. Citaat uit Ovidius, Amores III,4,17.

[27] In de SV einde van de wet, in de NBG idem. De NBV vertaalt: De wet vindt zijn doel in Christus. Naardense Bijbel, idem.

[28] Barth geeft deze tekst als letterlijk citaat uit de Romeinenbrief. Zo letterlijk staat het er niet. Het is een parafrase van de Bijbeltekst.

[29] Barth volgt hier niet de vertaling van Luther. De NBG vertaling komt het dichtst bij de tekst van Barth.

[30] Beide citaten conform de Luthervertaling. In de SV ‘krachteloos’. In de NBG ‘de wet zwak door het vlees’. De NBV ‘machteloos als (de wet) was door de menselijke natuur’ en ‘de zonde ontleent haar macht aan de wet’. Naardense Bijbel: ‘de zwakheid van het vlees’ en ‘de kracht van de zonde is de wet’.

[31] In SV. ‘verbintenis’, In NBG en NBV ‘samenzwering’, in de Naardense Bijbel ‘verraad’.

[32] Barth verwijst naar Matt. 4:22

[33] Zie Rom. 10:2

[34] In de SV: te niet gedaan, in de NBG: haar kracht ontnomen, in de NBV: verworpen.

[35] NBG: het aanstotelijke, NBV: struikelblok, NB: aanstootgevende.

[36] De NB is het dichtst bij het gebruik van dit vers door Barth: ‘een kracht van God tot redding voor al wie het gelooft’.

[37] Barth gaat hier in op de theorie van de Volksnomos bij de deutsche Christen Wilhelm Stapel (1882-1954, uitgever van het nationaal conservatieve tijdschrift Deutsches Volkstum.) Het is in zekere zin een uitwerking van zijn lezing die hij december 1933 hield tijdens de Freie reformierten Synode in Barmen. Hij zegt daarin het volgende: “Evangelie en wet zijn niet twee aparte dingen, die uit verschillende bronnen voortkomen. Doordat de genade vergeving is, maakt zij aanspraak op ons. Het gaat niet aan om te zeggen: de wet komt ergens anders vandaan, als de wet, die uit de rede, uit de volksaard voortkomt. De wet Gods horen we tegelijk met het evangelie. Men mag beide niet splitsen.” In een noot bij dit gedeelte wordt verwezen naar de kritiek van Barth op Gogartens positieve waardering van de op Wilhelm Stapel gefundeerde positieve waardering van de leer van de wet, die op de volksaard gebaseerd wordt. Verwezen wordt dan naar het boek van Stapel: Der christliche Staatsmann. Eine Theologie des Nationalismus, Hamburg 1932, S. 174-185. De lezing van Barth is onder de titel Bekenntnis der freien Kirchensynode in januari 1934 gepubliceerd. Zie Karl Barth Gesamtausgabe, deel III, Vorträge und kleinere Arbeiten, 1934-1935., p. 3 ev. Het citaat is te vinden op p. 48.

Zie ook: Angela Dienhart Hancock, Karl Barth’s Emergency Homiletic, 1932-1933, A Summons to Prophetic Witness at the Dawn of the Third Reich, Eerdmans Publishing, 2013. “Stapels rede van die zomer, die hij ook hield bij de universiteiten van Tübingen en Koningsbergen, bevatte zijn rechtvaardiging van de totalitaire staat en zijn oude stelling dat de staat en niet de kerk morele of ethische kwesties beslecht. Ieder volk, betoogde hij, heeft zijn eigen unieke ‘wet’ (nomos), zijn eigen gevoel wat goed is. Een staat, die werkelijk toegewijd is aan het volk, is de absolute en onbetwistbare arbiter in alle morele en ethische zaken, niet slechts voor de natie, maar voor de kerk. De kerk, die haar grenzen kent, kan alleen maar de ‘wet van het volk (Volksnomos)’, belichaamd door de staat, bevestigen. Bovendien, terwijl de kerk zeker het recht heeft het evangelie te verkondigen en de sacramenten te bedienen, hoe zij dat moet doen, daarover beslist de staat. Welke orde of methode om te verkondigen is het beste voor het volk? De staat bepaalt het antwoord op deze vraag.”

[38] Nomisme: een door de wet bepaalde wijze van denken en handelen.

[39] Antinomisme: een wijze van denken die zich niet wil onderwerpen aan wetten en wetsbepalingen.

[40] Letterlijk: zijn kosmisch-siderische tegenspeler.

[41] De lezing werd op 7 oktober 1935 gehouden.

[42] Zie noot 33.

[43] Arianisme is de aanduiding voor de christelijke leer van Arius van Alexandrië, ca. 2S0-336, welke Christus’ goddelijkheid ontkende.

[44] Pelagianisme is het geloof dat de zondeval de menselijke natuur niet heeft bedorven en dat de sterfelijke wil nog steeds in staat is tussen het goede en het kwade te kiezen zonder dat hier speciale goddelijke interventie voor nodig is. Christus wordt dan het voorbeeld voor de mens om de goede weg te kiezen.

[45] Impliciet citaat uit Rom. 7:18 ev.

[46] Impliciet citaat uit Job 9:3

[47] Impliciet uit Openb. 20:13

[48] In SV: want de wet wekt toorn, NBG: de wet bewerkt toorn.

[49] Barth citeert hier de Luther vertaling. Vers 7: Indien nu het ambt, dat door letters doodt en in stenen is gegrift, en vers 9: het ambt, dat de verdoemenis predikt.

[50] Uitdrukking ontleend aan Luther. Het verstand “ist die höchste Hur, die der Teufel hat” (WA 51,126) (Het verstand is de grootste hoer van de duivel).  “’Het Woord zult gij laten staan.’ Het is het enige dat nodig is. De geopenbaarde waarheid staat voor Luther zelfs in scherpe tegenstelling tot het verstand, dat hij brandmerkt als ‘duivelshoer’. ‘Wanneer ik weet dat het Gods woord is en dat God aldus gesproken heeft, dan vraag ik verder niet, hoe het waar zou kunnen zijn, en laat het woord Gods alleen voor mij voldoende zijn, of het nu met de rede rijmt of niet. Want de rede is in goddelijke zaken stekeblind; ofschoon zij driest genoeg is, zich ook daarop te werpen en erin rond te ploeteren als een blind paard; maar alles wat zij beredeneert en concludeert is even zeker onwaar en fout als God leeft.”  (H.J. Störig, Geschiedenis van de filosofie 2, Utrecht/Antwerpen, 1966, p. 23.

[51] Barth verwijst hier waarschijnlijk naar Luthers eerste disputatio tegen de antinomisten. Luther begint de eerste disputatio tegen de antinomisten aldus: “Jullie hebben al vaak gehoord, dat er geen betere manier is om rein te … worden, namelijk de toorn of de genade Gods, de zonde of de gerechtigheid, de dood of het leven, de hel of de hemel” (WA 39, I, 361,1–4). … Want de natuur is geheel bedorven. (WA 39, I, 559,12–15). Met dank aan Peter Zocher, Karl Barth instituut Bazel.

[52] Barth volgt hier niet de Luthervertaling. De door hem gebruikte tekst komt het dichtst bij de NBG vertaling.

[53] De SV, de Leidse Vertaling en de NBV vertalen hier evenals Barth met ‘rechtvaardigheid’. De Leidse vertaling geeft het beste weer wat Barth schrijft. De lutherse vertaling, de NBG, De NBV en de NB vertalen met gerechtigheid.

[54] Openb. 21:5

[55] 1 Cor. 1:29

[56] Rom. 7:13

[57] In de tekst staat: in dem er durch das Gesetz tötet. Dat levert een niet te vertalen zin op. In de vertaling wordt er van uit gegaan dat het hier om een drukfout gaat. Tussen ‘in’ en ‘dem’ staat ten onrechte een spatie.

[58] In de bewerking van Barths Credo gebruikt K.H. Miskotte deze zinsnede bij zijn weergave van In Deum, in God, punt 2. De apostolische geloofsbelijdenis, Nijkerk, 1935, p. 29.

[59] Rom. 11:32. In de Luther vertaling: Want God heeft hen allen besloten onder het ongeloof, opdat Hij zich over allen ontferme. De SV en de NBG vertalen met ongehoorzaamheid. NB vertaalt ook met ongehoorzaamheid ‘God heeft hen allen opgesloten in ongehoorzaamheid’. De NBV vertaalt: God heeft ieder mens uitgeleverd aan de ongehoorzaamheid, opdat hij voor ieder mens barmhartig kan zijn’.

[60] Rom. 8:31

[61] Rom. 5:15

[62] Psalm 37:5

[63] Rom. 8:2

[64] Zie 1 Cor. 6:17. Zie ook noot 63.

[65] Zie 1 Cor. 6:17. In de SV en Luthervertaling: die den Heere aanhangt, is één geest met Hem. De NBG en de NB vertalen hier i.p.v. ‘aanhangen’ met ‘hechten’. De NBV vertaalt met ‘verenigen’. In 1 Cor. 6 wordt nadrukkelijk verwezen naar Gen. 2:24: De man die zijn moeder verlaat en zijn vrouw aanhangt.

Pagina's: 1 2 3 4 5 6