Bonn

    Pagina's:
  • Bonn
  • 2
  • Leerstoel theologie Bonn

De leerstoel systematische theologie in Bonn

    • Met de activiteiten van Barth (44 jaar) brak voor de protestantse theologische faculteit van de universiteit te Bonn een onvergetelijke bloeiperiode aan: een bolwerk van de protestantse theologische wetenschap!
    • In de zomer en winter 1930-1931 gaf Barth voor ± 250 studenten eerst college over de ethiek en daarna zijn uitleg van de Brief van Jacobus en van de Brief aan de Filippenzen.
    • Op 18 juni 1930 ontvangt hij in St. Andrews (Schotland) zijn tweede eredoctoraat.
    • Bij het doornemen van het eerste deel van zijn “Christliche Dogmatik” voor een tweede druk ontdekte hij feilen, mede als gevolg van zijn diepere studies van Anselmus van Canterbury. Hij werkte dat uit in zijn werkcollege in het eerste semester 1930 over “Cur deus homo” (Waarom God mens werd”). Hij ging daardoor beseffen dat hij een heel nieuwe dogmatiek moest gaan schrijven.
    • Maar eerst maakte hij zijn studie over Anselmus van Canterbury af: in 1931 verscheen “Fides quaerens intellectum” (“Het geloof dat het begrip zoekt”): “geloof” omschrijft hij als “de kennis en aanvaarding van het woord van Christus resp. het kerkelijk Credo, terwijl hij “begrijpen” (intellectus) ziet als “het nadenken over het verkondigde en bevestigde Credo”. Dit begrijpen voltrekt zich echter in de vorm van het vragen naar het begrijpen (quaerens intellectum).
    • Het werd Barth daarbij duidelijk dat de christelijke leer uitsluitend en consequent en in al haar uitspraken direct of indirect de leer van Jezus Christus als het tot ons gesproken levende Woord Gods moest bevatten om de naam “christelijk” te verdienen en op grond daarvan de christelijke kerk in de wereld te stichten.
    • “Mijn nieuwe opgave was het al eerder gezegde nog eens, maar geheel anders, namelijk als een theologie van Gods genade in Jezus Christus te doordenken en uit te spreken: veel duidelijker, ondubbelzinniger, eenvoudiger en meer in de vorm van een belijdenis.” (“een christologische concentratie”).
    • “Geen systematische dogmatiek, want dat vooronderstelt een al bestaand “systeem”, een gedachtenstelsel dat onder vooronderstelling van bepaalde, volgens een bepaalde filosofie gekozen grondbegrippen en de daaraan beantwoordende methode geconstrueerd is.”
    • Dus “een meer dan christelijke”, nl. een “Kerkelijke” dogmatiek: want dogmatiek is geen vrije wetenschap, maar een wetenschap die aan de kerk – als bewuste gemeenschap van in Christus gelovende mensen met Christus als Heer van de kerk – gebonden is en alleen binnen deze kerk mogelijk en zinvol is”: het onderwerp van die theologie is uitsluitend het Woord van God. Ze is een “vrije” wetenschap omdat ze gebaseerd is op de koninklijke vrijheid van Gods Woord en daardoor wordt bepaald.
    • Zo komt eind 1932 het historische moment dat het eerste deel van de Kirchliche Dogmatik verscheen!
    • Dat eerste deel – KD I 1 – bevatte (534 blz.!) slechts de eerste helft van de Prolegomena (“de eerste dingen die gezegd moeten worden”): in die komende tweede helft wilde Barth over God spreken in drie verdere onderdelen nl. over de schepping, de verzoening en de verlossing (het zouden 14 banden worden zonder dat Barth aan de serie over de verlossing zou toekomen!).
    • Met zijn eerste deel over de Prolegomena (de eerst te zeggen dingen!) kan Barth alleen beginnen met te vragen naar het Woord van God als criterium van de kerkelijke dogmatiek (een soort dogmatiek in notedop!). Daarom begint hij meteen met een uitvoerig antwoord op de centrale vraag “Wie is God in zijn Openbaring?” Het antwoord vindt hij in de oude kerkelijke leer van de Drieëenheid. Het is de leer van de Drieëenheid die de christelijke godsleer als christelijk (= van Christus) typeert. Centraal staat daarom de Openbaring van God als Drieëenheid en als de Heer “In die Openbaring hebben wij met God zelf en de gehele God te maken”! En die God blijkt in wezen “van huis uit” en “vooraf in zichzelf drievoudig – Vader, Zoon en Heilige Geest is: de immanente Drieëenheid van God”!
    • De inhoud van dit eerste deel van de KD (I 1) was ook de stof die Barth in de zomer en winter van 1931-1932 voor zijn studenten behandelde (elk college – om 7 uur! – begon hij met een gebed, een paar bijbelverzen van de Hernhutters en een lied).
    • Daarnaast wijdde hij in de zomer 1931 colleges aan Schleiermacher, een werkcollege aan de “geloofsleer” en in de “sociëteit” allerlei korte thema’s (dwars door alle dreigende politieke ontwikkelingen heen!).
    • In die zomer 1931 werd Barth door allerlei ontmoetingen met Rooms-katholieke theologische voormannen gedrongen zijn afwijzend standpunt tegenover het katholicisme opnieuw te bepalen: dat concentreerde zich op het centrale punt van de analogia entis (de gelijkenis tussen God en mens in hun “zijn”). Hij wilde geen ontkenning van een zekere analogia, maar hij fundeerde die gelijkenis anders: de mens heeft die gelijkenis niet van nature (zijn “zijn”), maar die gelijkenis wordt hem door God gegeven: nl. in het geloof (analogia fidei – gelijkenis dankzij het geloof), daar de mogelijkheid tot het kennen van God en zijn Woord alleen in dit Woord (Christus) zelf gegeven is.
    • In de zomer 1932 vervolgde Barth zijn colleges over de Prolegomena en besprak in zijn werkcollege een boek van Ritschl.
    • In de winter van 1932/1933 nam hij als grondslag voor zijn werkcolleges deel III van de Institutie van Calvijn, terwijl hij in de “sociëteit” de Grote Catechismus van Luther behandelde. Ook organiseerde hij met 110 deelnemers “homiletische oefeningen”! (“de misère van de thema-prediking”!).
    • Zijn colleges dogmatiek waren gewijd aan de theologie van de 19de eeuw.
    • Hij gaf in die tijd 14 uur college per week!
    • In 1934 begon Barth in zijn colleges dogmatiek met de tweede helft van de “Prolegomena” over de “Menswording van het woord” en “Gods vrijheid voor de mens” (“De Openbaring is geen predicaat van de geschiedenis, maar de geschiedenis is een predicaat van de Openbaring”!).
    • Op 1 maart 1934 werd hem – op het station in Bonn! (hij was nooit thuis) – een volledig spreekverbod opgelegd.
    • Vanaf 8 februari 1934 hield hij in Utrecht acht weken lang twee colleges voor het Apostolicum (“de kennis van Jezus Christus is ook de bron van het Scheppingsgeloof). Deze colleges zijn gebundeld in het in Nederland verschenen boek “Credo”.
    • In september 1934 schreef Barth zijn beroemd strijdschrift “Nein!” tegen zijn vroegere medestander Emil Brunner (hoogleraar Zürich) de afwijzing van diens nieuwe leeropvatting dat de verkondiging een “aanknopingspunt” bij de mensen zou moeten zoeken. Barth protesteerde tegen deze open deur van de natuurlijke theologie! “Nein!” want “de Heilige Geest die van de Vader en de Zoon uitgaat, heeft géén aanknopingspunt nodig buiten het aanknopingspunt dat Hij zelf schept.”
    • Toen Barth op 26 november 1934 als hoogleraar geschorst werd en een aanhanger van de “Duitse Christenen” als opvolger werd aangewezen, hadden tweehonderd studenten de moed een protest-verklaring te ondertekenen!
    • Op de dag daarvoor (25 november) hadden de studenten en hij dat college – dat zijn laatste in Bonn zou zijn – beëindigd met het zingen van Gezang 44, vers 2 (“De eeuwig rijke God”).
    • Barth nam node afscheid van Bonn: “Hier heb ik de tot nu toe meest actieve en productieve jaren van mijn professoraat doorgebracht.”
  • Op 8 juli 1935 verhuisde zijn gezin naar Bazel.

Pagina's: 1 2 3