Opgegaan naar de hemelen, zittend aan de rechterhand van God de Vader

logo-idW-oud

 

OPGEGAAN NAAR DE HEMELEN, ZITTEND AAN DE RECHTERHAND VAN GOD DE VADER

(over het apostolicum, 11)

Deze zin bestaat uit twee delen: Christus is ‘opgegaan naar de hemelen, en hij zit (als koning en rechter) aan de rechterhand van God de Vader.’ Deze twee zaken behoren echter bij elkaar en ze leggen elkaar uit. De hemelvaart is definitieve troonsbestijging, de initiatie van Christus’ koningschap. ´Zittend aan de rechterhand van God de Vader´ is de uitvoering van dit koningschap. Deze woorden ontbraken in de Geloofsbelijdenis van Nicea van AD 325, maar zijn in de definitieve versie daarvan in AD 381 toegevoegd. Mogelijk zijn zij van daaruit in de Apostolische Geloofsbelijdenis opgenomen.

In de gebruikelijke vertaling van de Apostolische Geloofsbelijdenis is aan de tekst bij ‘Vader’ het woord ‘almachtige’ toegevoegd. Dat ontbreekt in oudere versies. De toevoeging is begrijpelijk, want het gaat over Gods regering. Die wordt terecht christologisch ingevuld. Het Griekse woord is hier overigens niet pantokratoor zoals in de aanhef, maar het synonieme pantodunamos, dat evenals pantokratoor niet denkt aan macht om alles te kunnen doen, maar aan de onweerstaanbaarheid, de dynamiek van alles wat Christus doet. (1)

De hemel(en)

‘Hemelvaart‘ blijft voor velen een moeilijk punt. Het lijkt uit te gaan van een opvatting die totaal onverenigbaar is met ons beeld van het zonnestelsel. Wanneer je ‘hemelvaart’ opvat als een waarneembaar fysiek gebeuren, dan is dat inderdaad het geval. ‘Is hij inmiddels de planeet Mars al voorbij?’ vroeg iemand mij ooit spottend. Wij moeten toegeven dat hier een hermeneutisch probleem ligt. Maar of die vraag terecht was staat te bezien.

Wat is ‘de hemel’? Het woord komt in de bijbel zowel in het enkelvoud als in het meervoud voor. ‘De hemel’, enkelvoud, is in het gangbare christelijke spraakgebruik de verblijfplaats van de zalig afgestorvenen. Onder christenen is een belangrijke, voor velen wellicht de belangrijkste, vraag: wanneer je sterft, ga je dan al of niet ‘naar de hemel’? Maar is ‘de hemel’ in deze specifieke zin wel een bijbels begrip? Veel voorstellingen over het ‘hiernamaals’ hebben meer te danken aan het verhaal van de dood van Socrates in Plato’s Phaedo dan aan de bijbel. In het ‘Oude Testament’ is de gedachte aan een menselijk ‘leven na de dood’ zelfs volstrekt afwezig. Prediker 3:19-22 spreekt hierover duidelijke taal.

In klassiek Griekse teksten komt uitsluitend het enkelvoud ‘hemel’ voor. In het ‘Nieuwe Testament’ vinden wij daarnaast het ook herhaaldelijk het meervoud ‘hemelen.’ Ook de tekst van de Apostolische Geloofsbelijdenis heeft het meervoud. Zo is het dan ook hierboven vertaald: ’opgevaren naar de hemelen.’ ´Hemelen´ is een letterlijke vertaling van het Hebreeuwse SHAMAYIM, dat in het ‘Oude Testament’ alleen maar in het grammaticale meervoud voorkomt. Er zijn meer Hebreeuwse woorden die altijd in het meervoud voorkomen, zoals PANIM (aangezicht, ons ‘ponum’), MAYIM (water, ons ‘majum’), en niet te vergeten ’ELOHIM (god, lett. ‘goden’). Het is duidelijk dat wij deze meervouden niet primair getalsmatig moeten opvatten. Het meervoud drukt hier uit dat het onderwerp niet is te fixeren omdat het voortdurend in beweging is. Dat geldt voor het aangezicht (de steeds wisselende gelaatstrekken), het water (dat nooit stil staat) en ‘god’ (die zich steeds opnieuw manifesteert), evenzeer als voor de hemelkoepel met zijn voortdurend bewegende hemellichamen.

Wanneer het ‘Nieuwe Testament’ naast het meervoud ook het enkelvoud ‘hemel’ gebruikt, vat dit de veelheid van verschijningen samen, of het roept een bijzonder aspect in die veelheid op, bijvoorbeeld de hemelkoepel als zodanig of de hemel als tegenstelling tot ‘de aarde.’ In de Hellenistische wereld heeft men die veelheid soms geprobeerd te rangschikken en van nummers te voorzien. Dan ontstaat de voorstelling van meerdere hemelen, ieder met een eigen karakteristiek. Zo spreekt Paulus over ‘de derde hemel’ (2Cor. 12:2). In apocriefe joodse geschriften en de vroegchristelijke literatuur komen wij dikwijls het zevental tegen. (2)

Van belang is vooral dat de hemelen gelden als de verblijfplaats van de machten, de goden, de goede en kwade geesten, die vanuit de hemelen deze wereld regeren. De uitdrukking ‘in de hemelen’ verwijst naar de machten die men daar lokaliseert. Die machten zijn onzichtbaar. Ze oefenen hun macht waarneembaar uit, beïnvloeden voortdurend de gang van zaken op aarde, maar zelf blijven ze verborgen. ‘In de hemelen’ kan daarom soms in één adem worden genoemd met ‘in het verborgene’ (vgl. Matt. 6:1 en 6:6).

Omdat het hogere altijd macht heeft over het lagere, woont JHWH, die macht heeft over alle goden, altijd in de hoogste hemel, (3) of nog daarboven. ‘Hemelen’ kan zelfs een vervangwoord zijn voor JHWH of God. Wij vinden iets dergelijks o.a. in het ‘Nieuwe Testament’, waar Matteüs de uitdrukking ‘koninkrijk van God’, zoals wij die bij Markus tegenkomen, vervangt door ‘koninkrijk der hemelen.’

Christus en de machten

Wat betekent het nu dat Christus is opgegaan naar de hemelen? In de eerste plaats dat hij als de Opgestane leeft als macht onder de machten. Hij is niet langer zichtbaar, maar wel brengt hij mensen in beweging. Dat zal worden uitgewerkt in de passage over de Heilige Geest, die de Geest is van Christus. En in de tweede plaats dat hij nu daar is waar God is, functioneel vereenzelvigd met JHWH/God, verheven boven al die andere machten/goden.

‘Machten’ of ‘goden’ zijn er – bij wijze van spreken – nog steeds en nog steeds oefenen zij alom invloed uit. Wij leven in de dagen dat één ervan, de macht van de ‘Vrije Markt’, roemloos in elkaar zakt. Onze ‘goden’ zijn altijd bedrieglijk. Vandaag doen ze dit, morgen doen ze het tegengestelde. Soms lijken ze ons welgezind en behulpzaam, even later laten ze je schandelijk in de steek. Je kunt ze geen moment vertrouwen. Met name het ‘Oude Testament’ staat vol waarschuwingen – soms met enige rudimentaire analyse – tegen kritiekloos vertrouwen in de machten van deze wereld.

Tegenover het pantheon van machten staat JHWH, ook een ‘god’, een macht, maar dan een heel andersoortige. JHWH is een ondubbelzinnige god, een god die één is (Deut. 6:4), d.w.z. uit één stuk, één-voudig, vandaag dezelfde als gisteren, morgen en overmorgen, altijd kritisch ten aanzien van andere machten. Psalm 82 beschrijft dat heel precies.

Met de Hemelvaart van Christus begint zijn bewind van ware menselijkheid, voor Joden, maar nu ook voor de Heidenen. In de hemelen wordt hem niets meer in de weg gelegd. De machten die zich daar bevinden – en dat zijn ze allemaal, van hoog tot laag, – heeft hij in de hand. Ze mogen machtig zijn, ze zijn niet overmachtig. Ze richten alom onheil aan, ze kunnen ons pijnigen en schaden, maar wij zijn hen niet per definitie onderdanig. Gods wil geschiedt in de hemel en daarom kan die zo ook geschieden op aarde. Daarom bidden wij in het ‘Onze Vader’. Daarin fiducie te hebben belijden wij in de Apostolische Geloofsbelijdenis met de woorden: ‘Opgegaan naar de hemelen, zittend aan de rechterhand van God de Vader.’

De Hemelvaart

Natuurlijk is de bijbelse beeldspraak archaïsch. Natuurlijk kunnen wij die niet ‘letterlijk’ nemen. Wanneer je de ‘Hemelvaart’ in de conceptuele context van onze wereld ‘letterlijk’ neemt zeg je in feite heel iets anders dan het ‘Nieuwe Testament’. Afgezien van vermelding in het ‘onechte slot’ van Markus’ (16:19) vertelt alleen Lukas het verhaal. Hij vertelt het zelfs twee maal. Één maal aan het einde van zijn Evangelie (24:44-53) en één maal aan het begin van Handelingen (1:6-11). Merkwaardig is dat deze beide versies moeilijk zijn te harmoniseren. Locaties en condities zijn niet identiek (24:50 / 1:12. 24:51 / 1:9, en 24:53 / 1:13). Handelingen voegt de verschijning toe van twee in het wit geklede mannen (1:10-11), een detail waarvoor in Lukas (24:51-52) nauwelijks plaats is. Het is een waarschuwing aan allen die deze verhalen als historie in onze zin van dat woord willen lezen. Dat heeft Lukas in ieder geval niet bedoeld.

De Hemelvaart volgens het evangelie naar Lukas is van een ontroerende eenvoud. Na hen opdracht te hebben gegeven alle volken (heidenen) in zijn naam de vergeving van zonden te verkondingen, gaat Jezus met zijn leerlingen de stad uit. Gekomen bij het dorp Bethanië, heft hij zijn handen op en zegent hen. ‘En het geschiedde terwijl hij hen zegende dat hij afscheid van hen nam en werd opgeheven ten hemel’ (d.w.z. hij gaat op in de sfeer van de onzichtbare machten).

In Handelingen is Lukas iets uitvoeriger. Hij voegt toe dat Jezus op dezelfde manier als waarop hij is weggegaan naar de hemel, ook daar vandaan zal komen (1:11). Eerder lazen wij dat een wolk hem wegnam uit hun ogen (1:9). De wolk is aanduiding van een godverschijning. (4) De Kerk heeft Hand. 1:11 daarom terecht geïnterpreteerd als aanduiding van zijn ‘verschijning in heerlijkheid.’ Wij verwachten dat het regime van de machten van geweld, mensenverachting en het ongebreidelde graaien, afloopt, met pijn, bij stukken en beetjes in het heden, volledig in het eind.

Rochus Zuurmond

–––––––
1 Zie verder hierover IdW 37/8, p. 244-46.
2 Een gedetailleerde beschrijving van de zeven hemelen met hun respectievelijke bewoners en een verslag van Christus’ afdaling, door zes hemelen, naar de aarde en zijn opgang terug naar de hoogste hemel vinden wij in ‘De hemelvaart van Jesaja,’ een deels joods, deels christelijk apokrief geschrift.
3 Reeds in Luk. 2:14 waar vermoedelijk aan de hoogste ‘hemelen’ moet worden gedacht.
4 Bijv. Ex. 19:9, 24:15-18, Mark. 9:7.