Onze Vader in de hemelen
ONZE VADER IN DE HEMELEN
Vader
In veel godsdiensten is de titel ‘Vader’ voor God normaal. De Kanaänitische god EL, de Homerische god Zeus, de Romeinse god Jupiter, de zonnegod Apollo/Phoebus, zij worden alle als ‘Vader’ aangesproken. Jupiter (lett. Vader Jove) heeft het element ‘vader’ zelfs in zijn naam; men heeft wel eens verondersteld dat Jove en JHWH in oorsprong dezelfde naam zouden zijn. De christelijke apologeet Minucius Felix (tussen 160 en 250 AD) verwijst met instemming naar dichters die spreken over ‘de ene Vader van goden en mensen.’1 Meestal is een god een ‘vader’ omdat hij andere goden of mensen verwekt, maar het vaderschap kan ook een aanduiding zijn van belangrijkheid en gezag. In een patriarchale samenleving is de vader nu eenmaal de baas. ‘Vader’ is dus een voor de hand liggende metafoor.
Deze vertrouwdheid met de hoogste god als ‘vader’ zou de reden kunnen zijn dat het ‘Oude Testament’ slechts zelden spreekt over JHWH als ‘Vader’.2 En als de titel dan een enkele keer valt, ligt de nadruk niet op verwekking, maar op het geven van leiding en zorg. De Vader gaat zijn kinderen voor, geeft hen goede raad, staat voor hen in en verzorgt hen, in goede en in kwade tijden.
Evenals in het ‘Oude Testament’ komt God als ‘Vader’ weinig voor in de antieke joodse literatuur. Alleen in een aantal traditionele gebeden, waaronder het bekende ‘Achttiengebed’ en het liturgische smeekgebed ‘Avinoe Malkenoe’ (d.i. Onze Vader, onze Koning), wordt God als ‘Vader’ aangesproken. Maar in het ‘Nieuwe Testament’ is de titel van God als Vader zeer gebruikelijk. Alleen al in het evangelie naar Johannes vinden wij hem 75 keer. De oorzaak is duidelijk: Jezus sprak herhaaldelijk over God als ‘Mijn Vader’. Daarom bidt de messiaanse gemeente, Joden en Heidenen, in het ‘Nieuwe Testament’ samen, ook samen met Jezus, tot ‘Onze Vader’.
Bij Lukas staat er alleen ‘Vader’. Jezus sprak Aramees en ‘Vader’ is hier zonder twijfel de vertaling van Aramees ‘Abba’.3 Dit woord kan echter zowel met ‘Vader!’, als ook, al naar de context, met ‘mijn vader’ of ‘onze vader’ worden vertaald. Lukas en Matteüs kunnen dus hetzelfde Aramese woord hebben vertaald. Overgenomen in het Hebreeuws, is ‘Abba’ in joodse kringen, tot in het huidige Ivriet, het kinderwoordje voor de eigen ‘vader,’ zo iets als bij ons ‘pappa.’ Het drukt innige vertrouwdheid uit. De met ‘Abba’ aangesprokene is voor ons iemand die wij goed kennen en die ons goed kent en die bij ons woont. Het heeft ongeveer de gevoelswaarde van het Friese ‘us heit’.
Belangrijk is te beseffen dat ‘Vader’ niet automatisch de aanspraak is van de bijbelse God. De voorzichtigheid van het ‘Oude Testament’ is nog steeds geboden. Ook moderne goden, ‘Vadertje Staat’, de Markt of de Economie of onze Cultuur, presenteren zich vaderlijk. Zij weten precies wat goed voor ons is. Zij geven ons op kritieke momenten betrouwbare adviezen. Zij vertellen ons hoe het verder moet en het soms helaas niet anders kan, maar ze verzekeren ons dat ze altijd het beste met ons voor hebben. Zou je hun vaderlijke zorg eigenlijk niet zonder meer moeten accepteren en waarderen? Met andere woorden: zijn die vaders onze goden? Het lijkt er soms wel op. Maar dan dienen wij andere goden, hebben wij JHWH stiekem ingeruild voor ‘niksen’ (Jes. 2:8, 18, 20).
Israël kende die verzoeking. Het ‘Oude Testament’ vertelt hoe het ‘gouden kalf’ (symbool van overmacht) werd vereenzelvigd met JHWH, de God die hen uit Egypte leidde (Ex. 32:4, 1Kon. 12:28). Voorafgaand aan de Maccabese opstand in 167 v.Chr. gebeurde hetzelfde: JHWH werd geïdentificeerd met Zeus (Dan. 11:31, 1 Macc. 1:54).4 Ook in het christendom heeft men om apologetische redenen vaderlijke heidense goden soms wel erg makkelijk geïdentificeerd met de God van Israël. De hierboven genoemde Municius Felix stelt bijvoorbeeld dat mensen die Jupiter als vadergod aanroepen zich alleen vergissen in de naam…5 Maar God als onze Vader is geen natuurlijk gegeven. Wij kunnen over deze Vader alleen maar spreken in verbondenheid met de Messias Jezus. Dááruit volgt wat wij onder God als ‘Vader’ moeten verstaan. Anders gaat het over iets anders.
Die in de hemelen is
De woorden ‘die in de hemelen is’ zijn allereerst een nadere bepaling bij ‘Onze Vader’. Hoewel ‘Abraham onze vader’ in de joodse literatuur een heel gebruikelijke uitdrukking is, bidt de gemeente niet tot een van haar biologische of culturele vaderen. Aangeroepen wordt een andere Vader, namelijk de Vader ‘die in de hemelen is’.
‘In de hemelen’ is allereerst een plaatsbepaling: in de hemel wonen de goden.6 De hemel (Grieks Ouranos) is daarmee de voor ons op aarde ontoegankelijke sfeer van de goden, dat wil zeggen van de machten die de antieke wereld aanvankelijk personifieert als ‘goden’ en later, onder invloed van het monotheïsme, vaak ‘engelen’ noemt.7 Wij spreken, wat afstandelijker, over maatschappelijke krachten, geesten, invloeden en dat soort zaken. Heel reële dingen dus. Van wat er in de hemel gebeurt ervaren wij op de aarde de consequenties. Maar wij hebben er geen greep op. De hemel kan zowel een bedreiging zijn als een bemoediging. Dat hangt er van af wie van die machten het laatste woord heeft. Bij de goden weet je dat nooit. Vandaag doen ze dit, morgen het omgekeerde. Ze zijn niet ‘één’, niet één-voudig, zoals JHWH de God van Israël (Deut. 6:4).
De Vader die in de hemelen is, is een van die hemelse machten, een god onder de goden. Wanneer de gemeente bidt spreekt zij tot Iemand die gezag heeft. Maar wat voor soort gezag is dit? Jupiter en Zeus zijn ook in de hemel en hebben ook gezag. Het moet duidelijk zijn dat de messiaanse gemeente, wanneer zij bidt ‘Onze Vader die in de hemelen is’, niet hen aanroept, maar JHWH, de god van het ‘Oude Testament’. Op een subtiele manier wordt dat in de tekst uitgesproken wanneer het meervoud ‘hemelen’ wordt gebruikt en niet het enkelvoud ‘hemel.’
Meervoud
In het normale Grieks van de voorchristelijke tijd komt het meervoud ‘hemelen’ niet voor. Het meervoud valt dus onmiddellijk op. ‘De hemel’, in het enkelvoud, komt ook in het ‘Nieuwe Testament’ voor. We vinden het even verder in de tekst zelfs letterlijk: ‘zoals in de hemel (enkelvoud), ook op aarde.’ Waarom dan in de eerste regel dat rare meervoud?
Nu kun je zeggen: maakt het wat uit of we spreken over ‘de hemel’ of over ‘de hemelen’? Het gaat toch over dezelfde zaak? Fysiek gesproken is dat natuurlijk zo. Maar als een tekst, opvallend, voor dezelfde zaak binnen één kleine perikoop twee synoniemen gebruikt, moeten wij dan niet extra goed letten op de nuance? Waarom heeft Matteüs in hetzelfde gebed de ene keer een enkelvoud en de andere keer een meervoud? Zeker in een zo zorgvuldig gestileerde tekst als deze kan dat toch niet betekenisloos zijn?
Waar dat meervoud vandaan komt is wel duidelijk: het is de letterlijke vertaling van Hebreeuws Sjamajiem, een grammaticaal meervoud. In tegenstelling tot klassiek Grieks Ouranos dat uitsluitend in het enkelvoud voorkomt, komt Hebreeuws Sjamajiem alleen voor in het meervoud.8 Nu wordt van JHWH in het ‘Oude Testament’ herhaaldelijk gezegd dat hij ‘in de hemelen’ is.9 Jupiter en zijn kornuiten zijn in de hemel, maar JHWH is in de hemelen. Het meervoud herinnert ons er aan dat ‘Onze Vader in de hemelen’ de God is van het ‘Oude Testament’ en niemand anders.
De klassieke vertalingen van het ‘Nieuwe Testament’ hebben op deze plaats bijna alle een meervoud.10 Veel Engelse en Duitse vertalingen vertalen het Griekse meervoud echter niet. Zij lezen ‘Onze Vader in de hemel.’ Dat gaat vermoedelijk terug op oude, vroegmiddeleeuwse populaire versies van het ‘Nieuwe Testament’ in de volkstaal.11 Wat daarbij opvalt is dat dit ‘hemel’ vaak later wordt gecorrigeerd tot ‘hemelen’, op grond van de Griekse grondtekst of de Latijnse Vulgata. In het Nederlands vinden wij het enkelvoud – en daarmee het verdwijnen van het onderscheid – op deze plaats voor het eerst bij Canisius (1955) en vervolgens in het ‘Oecumenische Onze Vader’ (1976), bij Willibrord (1995), in de Groot Nieuws Bijbel (1996) en in de NBV (2004). De NBG (1951), de Naardense bijbel (2004) en de Herziene Statenvertaling (2010) bewaren het meervoud.
Rochus Zuurmond
Auteur is emeritus predikant (PKN) en was hoogleraar Bijbelse Theologie aan de UvA
1 Octavius 19,1.
2 Zie hierover uitvoeriger Niet te geloven, pag. 40-43 en 158.
3 Mar. 14:36, Rom. 8:15, Gal. 4:6.
4 Over de identificatie van JHWH en Zeus: Niet te geloven, pag. 36.
5 Octavius 18,11
6 Bijv. Plato, Republiek 508a, Cicero, De Natura Deorum II,64v.,maar ook.Joz. 2:11, 1 Sam. 2:10, Amos 9:6, Job 16:19, Psalm 11:4, 103:19, 115:3 en de in noot 9 genoemde plaatsen,
7 Paulus somt ze op in Rom. 8:38v., Col. 1:16; zie ook Ef. 6:12.
8 Een zg. ‘plurale tantum,’ zoals bij ons ‘hersenen.’ Over de hemel(en) zie ook Niet te geloven, pag. 96-98.
9 Bijv. Ps. 2:4, 89:3, 103:19, 123:1, LXX Dan. 3:17 en de in noot 6 genoemde plaatsen.
10 Latijn, Koptisch, Armeens, Ethiopisch, Gothisch. Op Syrische handschriften met alleen consonanten is het verschil tussen enkelvoud en meervoud niet te zien.
11 Ik vermoed hier invloed van het Syrische Diatessaron. Bij de bespreking van de derde bede kom ik hier op terug.