Motieven van het Onze Vader

logoIdW

 

MOTIEVEN VAN HET ONZE VADER

Afkortingen

Voor bijbelvertalingen in het Nederlands zullen de volgende afkortingen worden gebruikt, andere vertalingen worden zonder afkorting geciteerd. SV (Statenvertaling, naar de editie van 1641); LV (Leidse vertaling, 1914); OB (Obbink en Brouwer, 1942); NBG (Nederlands Bijbelgenootschap, 1952); Can. (Canisius, bisschoppelijke vertaling, 1955); Will. (herziene Willibrordbijbel, 1995); GNB (Groot Nieuws Bijbel, 1996); NBV (Nieuwe Bijbelvertaling, 2004); NB (Naardense bijbel, 2004); HSV (Herziene Statenvertaling, 2010). Een enkele maal wordt ook Viss. (de vertaling van Vissering e.a., 1867) en Oec. (het zg. ‘Oecumenische Onze Vader’ van 1976) geciteerd.

Gemeente

De woorden waarmee Jezus het gebed inleidt (vs. 9) staan nadrukkelijk in het meervoud: ‘jullie (in tegenstelling tot de huichelaars uit vers 5 en de heidenen uit vers 7) moeten zó bidden’. Jezus spreekt tegen de verzamelde leerlingen, niet als individuen, maar als groep die de gehele gemeente representeert. Zo heeft de vroege kerk, getuige onder andere de Didache1 het dan ook verstaan. Het Onze Vader is het gebed van de gemeente. Dat wil niet zeggen dat het geen gebed is voor het individu. Maar wanneer het Onze Vader individueel wordt gebeden is toch de gemeente verondersteld. Je bidt het Onze Vader altijd samen met anderen, ook als die niet lichamelijk aanwezig zijn. Dat is behalve liturgisch ook pastoraal een belangrijk punt.

De meeste vertalingen bewaren dat meervoud. GNB (‘Zo moet u dus bidden’) en nog duidelijker NBV (‘Bid daarom als volgt’) kiezen voor het enkelvoud. De gebiedende wijs in het meervoud is, net als in het Engels, in modern Nederlands zeldzaam geworden. Maar als het meervoud hier belangrijk is, moet het dan niet op een andere manier worden verdisconteerd? Dat doet bijvoorbeeld Will. (1995): ‘Jullie moeten zo bidden’.

Het woordje ‘zo’ wordt verschillend vertaald. Is het alleen maar de inleiding op een woordelijk citaat, of is het Onze Vader een voorbeeld van de manier waarop de messiaanse gemeente zal bidden? Veel exegeten, vanaf de Oudheid, honoreerden het element van vergelijking dat in het Grieks meeklinkt en kozen voor het laatste. Of taalkundig beide interpretaties mogelijk zijn, is nog maar de vraag.2 Maar in ieder geval ligt ‘op die manier’ taalkundig meer voor de hand. In veel vertalingen lezen wij dan ook ‘after this manner’, ‘in this way’, of een equivalent daarvan. Wie met ‘zo’ vertaalt, zoals Will., HSV en NB, houdt beide mogelijkheden open. SV3, OB, NBG, en LV doen dat niet en vertalen mijns inziens te strak met ‘aldus:’. De NBV gaat nog verder en vertaalt ‘Als volgt:’.

Structuur

Wanneer je de tekst van Matteüs vergelijkt met die van Lucas zie je hoe Matteüs het gebed bewust heeft gestileerd: eerst drie maal een korte bede met betrekking tot de hemel en dan drie (of vier) maal een iets uitvoerigere bede met betrekking tot de aarde. De overgang ligt, met zoveel woorden, aan het slot van vers 10.

Het gebed begint in het Grieks drie maal met werkwoorden in de gebiedende wijs: heiligen, komen, geschieden. De hier gebruikte werkwoordsvorm (Aoristus) drukt de conditieloze geldigheid en zekerheid van de handeling uit. Zo ontstaan drie parallel lopende, krachtige korte zinnen.

Vooral wanneer je denkt aan het mondelinge gebed in de gemeente, is de vraag acuut of je dit vormelement in de vertaling wilt meenemen. Betekent deze vorm iets, wordt de vorm wellicht bepaald door de inhoud? Of hoef je daar geen rekening mee te houden? Hier valt een belangrijke (ver)taalkundige beslissing. Wanneer de je vorm als ter zake doende respecteert, vertaal je zo veel mogelijk met drie korte, parallel lopende zinnen. Nagenoeg alle vertalingen, ook moderne als Oec. (1976), Will. (1995) en GNB (1996), doen dat.

Alleen NBV (2004) verbreekt de structuur: ‘laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden.’ Twee korte, krachtige zinnen worden nu stilistisch gesproken één lange, slappe zin. Bovendien wordt de Wil van God een beetje weggemoffeld achter het Koninkrijk van God. De Wil van God roept bij ons inderdaad tal van vragen op. Maar als Matteüs Gods wil belangrijk genoeg vindt om in één zelfstandige zin te worden genoemd, kan een vertaling dat dan negeren?

Gebiedende wijs

In het Nederlands beginnen de eerste drie beden met een aanvoegende wijs: worde geheiligd, kome, geschiede. Dat is een verlegenheidsoplossing, want het Grieks heeft drie keer een gebiedende wijs. Maar is er een betere oplossing?

Nu is de gebiedende wijs in de bijbel – en tot op de huidige dag – de normale grammaticale vorm in gebeden. Wordt God dan door ons bevolen iets te doen of te laten? Misschien kan dat in het heidendom, waar de bidder vaak in een soort onderhandelingspositie verkeert: ‘ik doe wat voor Jou en dan moet Jij ook wat doen voor mij.’ Dat is echter in de bijbelse literatuur zeldzaam. Toch vinden wij in bijbelse beden voortdurend de gebiedende wijs, niet alleen in gebeden tot God (bij herhaling bijv. in de Psalmen), maar ook bij een eerbiedig verzoek aan een menselijke gezagsdrager (Dan. 5:17).

De gebiedende wijs heeft in zulke teksten dus kennelijk een andere dan de gebruikelijke zin. Het gezag van de gebiedende wijs ligt hier niet bij de bidder, maar de macht iets te doen is overgedragen op de aangesprokene. De gebiedende wijs is in zulke teksten een eerbetoon aan degene tot wie men bidt. Hem kun je vertrouwen, Hem hoeft je niet tot andere gedachten te brengen, dit is waar Hij voor staat. Dat past bij de vorm van bijbelse gebeden, waar lof- en dankzegging immers vaak de toon zetten voor het hele gebed.

Maar nu is er een probleem: hoe moeten wij dat vertalen? Je kunt het in een kort betoog toelichten, maar zonder toelichting vertalen is hier onmogelijk. In het gangbare Nederlands zijn er nu eenmaal geen werkwoordsvormen die dezelfde functie hebben als het Grieks.

In alle drie de gevallen is God nadrukkelijk de handelende persoon. Voeg je ‘laat’ toe (‘laat uw naam geheiligd worden’ etc.) dan is dat niet direct duidelijk. ‘Laat je huis geschilderd worden’ betekent niet noodzakelijk dat de aangesprokene zelf gaat schilderen. Bovendien houdt het de mogelijkheid open dat het niet doorgaat, terwijl de werkwoordsvormen dat juist willen uitsluiten. Het dichtst bij de Griekse tekst zou je vermoedelijk komen wanneer je over de hele linie actieve vormen kon gebruiken. Bij ‘Heilig Uw Naam!’ kan dat. Dan hoor je dat niet wij, maar deze God iets zal doen. Maar bij het Koninkrijk en de Wil van God zijn in het Nederlands hulpwerkwoorden nodig: ‘doe komen uw rijk’ en ‘doe geschieden uw wil.’ Dat verbreekt de strakke, liturgisch gestileerde vorm, die voor dit gebed zo kenmerkend is.

Is het daarom niet beter die ‘aanvoegende wijs’ maar te laten staan? Zo kent men de teksten, woordelijk, en zijn ze het gemakkelijkst te verklaren. Tenslotte bepaalt het verband waarin de teksten staan hun betekenis. Wie een beetje is ingevoerd in het idioom van bijbelse gebeden, hoort zelf wel dat het gebed niet opgaat in onze al of niet vrome wensen. Er ligt een zekerheid aan ten grondslag die niet in de macht is van de bidder. Als dat moeilijk is te begrijpen, dan heeft de voorganger iets uit te leggen. Een vertaling moet niet tot elke prijs proberen de lezer al het werk uit handen te nemen. Dat lukt meestal toch niet. En met het vervangen van een oud probleem (de aanvoegende wijs van de SV etc.) door een nieuw (twee keer ‘laten’ toevoegen zoals bij voorbeeld de NBV) schieten wij ook niet op.

Protest

Een gebed wordt in de bijbel in principe hoorbaar uitgesproken. Het ‘stille gebed’ komt een enkele keer voor, wanneer daar bijzondere redenen voor zijn,4 maar het is de uitzondering, niet de regel. Een stille bidder zou in de Oudheid de verdenking op zich kunnen laden met Gods hulp iets kwalijks te willen bekokstoven.

Wanneer een gebed luid wordt uitgesproken in de samenkomst van de gemeente, is het belangrijk te weten waar de klemtonen liggen. In de eerste drie beden van het Onze Vader valt die bij ons meestal op de zelfstandige naamwoorden: Naam, Koninkrijk, Wil. Daar is niets tegen, maar laten wij niet vergeten dat die naamwoorden alle keren structureel zijn gekoppeld aan het bezittelijk voornaamwoord ‘Uw’: UW Naam, UW Koninkrijk, UW Wil.

Dat heeft een polemische spits. De naam en het rijk en de wil van de machten in deze wereld bepalen als het ware van nature wat hier onder ons gebeurt. Daarmee kan de Kerk onmogelijk instemmen. Daarom zou het goed zijn het Onze Vader ook eens te bidden met de accenten op Uw: Uw naam worden geheiligd, Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede. Dan wordt het protest tegen valse pretenties duidelijk hoorbaar. In de Naardense Bijbel (2004) ligt er vermoedelijk om die reden – althans in twee van de drie gevallen – een geschreven accent op Úw.

Rochus Zuurmond

Auteur is emeritus predikant (PKN) en was hoogleraar Bijbelse Theologie aan de UvA

1 Zie over de Didache het vorige artikel (IdW 40/4,23).

2 Op de plaatsen die de woordenboeken in dat verband noemen (bijv. LXX 3Kon. 13:9, TestAbrA. 8:4, Luc. 19:31, Hand. 7:6, Plato Apol. 28c) wordt ‘zo’ steeds nader omschreven. Van ‘als volgt:’ direct gevolgd door een citaat, heb ik geen precedent gevonden.

3 De kanttekeningen vermelden beide mogelijkheden.

4 Bijv. Gen. 24:42-45, 1 Sam. 1:13.