Toen was gebed nog heel gewoon

logoIdW

TOEN WAS GEBED NOG HEEL GEWOON Jan Siebelink

Sinds 2005 klinkt de naam Jan Siebelink (1938) bekend in de oren. Begin dat jaar verscheen het boek Knielen op een bed violen en sindsdien gingen er van dat boek zeker een half miljoen exemplaren over de toonbank. De vraag naar spreekbeurten over het boek werd zo groot dat Siebelink van zijn uitgever een chauffeur kreeg toegewezen om hem van de ene bijeenkomst naar de andere te loodsen. Gezien de grote aandacht voor het boek zal de inhoud bij de lezer in grote lijnen bekend zijn. Het verhaal speelt in het naoorlogse Nederland. Na een bekeringservaring (p. 170) komt de teerhartige en zeer beïnvloedbare bloemenkweker Hans Sievez onder de invloed van godsdienstoefenaar Huib Steffen en de zijnen. Zij gaan fungeren als een substituut voor de vroeg overleden dominante vader uit zijn jeugd, die hij haatte en tegelijkertijd liefhad (372). Gaandeweg probeert Hans zijn gezins- en bedrijfsleven te reformeren naar de door hem opgedane godsdienstige inzichten. Thuis introduceert hij op de zondagochtend leesdiensten van ongeveer 2,5 uur voor zijn gezin. Voor zijn kwekerij zegt hij zijn bedrijfsverzekeringen op, hetgeen hem bijna noodlottig wordt. Tot zijn grote frustratie en verdriet krijgt hij zijn nuchtere vrouw (evenbeeld van zijn moeder, 289v) en zijn twee zoons niet mee in zijn nieuwe religieuze overtuigingen. De jongste rebelleert zelfs openlijk tegen zijn vader. Uiteindelijk wordt Hans ziek. Tijdens zijn ziekbed legt hij zich neer bij de onbekeerbaarheid van zijn vrouw en kinderen. Te midden van vele mannenbroeders sterft hij.

Als Veluwse jongen komt de inhoud van dit boek mij niet geheel vreemd voor. Op loopafstand van mijn ouderlijk huis staat een garagepand waar de plaatselijke Oud-Gereformeerde gemeente driemaal per week samenkomt om zich te oefenen in de godsdienst, tweemaal op zondag en eenmaal op woensdagavond. De mannen strak in het zwarte pak, de vrouwen het hoofd op gepaste wijze bedekt. Psalmen zingt men er uit de berijming van 1773 op hele noten, maar dat gebeurt in veel meer kerken ter plaatse. Op de levenswandel van de leden (met sommigen van hen zat ik op de basisschool) wordt streng toezicht gehouden. Zo is een televisie in huis uit den boze en maakt men zich ernstige zorgen over de opkomst van de smartphone. Die staat immers veelal in rechtstreekse verbinding met het internet en ouders kunnen haast onmogelijk het internetgedrag van hun kroost in de gaten houden. Het boek van Siebelink ademt eenzelfde sfeer van (laat ik het beestje maar gewoon bij de naam noemen) calvinistisch sektarisme.

Leven vanuit de Bijbel

Welke rol speelt het gebed in het leven van de protagonist? Een kleine inventarisatie. Wanneer bidt Hans Sievez? Regulier na het ontbijt (26, 372), voor de lunch (308), voor het avondeten (63, 74) en voor het slapengaan (waarbij Hans en later zijn zoon Ruben soms in slaap vallen; 201, 276v). Waar bidt Hans? Buiten in het veld (32-35), in huis, op de fiets (342), in de tuin (362), in de kassen en op zijn ziek- en sterfbed. Met wie bidt Hans? Meestal solitair, maar ook vaak met de mannenbroeders. Telkens gaat het hier om afgebakende momenten waarop Hans een bepaalde handeling verricht of houding aanneemt (‘knielen op een bed violen’, 247). Als we gebed wat breder definiëren als ‘communiceren met God’, dan neemt de intensiteit van het gebed voelbaar toe naarmate het verhaal vordert. Steeds vaker lopen innerlijk zelfgesprek en communicatie met God door elkaar, en uiteindelijk lijken ze samen te vallen. Voor Hans is het waar dat nood leert bidden: als de kwekerij slecht loopt, vindt hij zijn ‘uitredding’ bij God. ‘Ik vraag je: bid. Het gebed redt uit,’ zegt een van de mannenbroeders tegen Hans (90).

Opvallend in het gebedsleven van Hans is het taalgebruik, dat eigenlijk geheel en al ontleend is aan de taal van de Psalmen in de Statenvertaling en andere oud-Nederlandse reformatorische geschriften. Het eigenaardige taalgebruik staat niet op zichzelf. Hans heeft van kindsbeen af de wereld leren zien vanuit de Schrift. Zo zijn er de namen: de naam van evangelische jeugdcollega Jozef doet Hans denken aan Jozef van Arimathea (69), Hans’ eerste zoon wordt genoemd naar de eerste van Jakob (112, 130), de dochter die er nooit komt moest Hanna gaan heten (222) maar het wordt een tweede zoon die de passende naam Thomas krijgt (237). Hans leest ook het boek der natuur door een Schriftuurlijke bril: de heuvel achter het ouderlijk huis is de berg Sinaï (26, 405), de zon op de kasramen doet denken aan het bloed van Christus (141, 290) en bij hevig onweer ziet Hans ‘een rode oneindigheid die zich in de diepte uitstrekte en daarop de Troon met het Lam Gods en bij het Lam de honderdvierenveertigduizend op wier hoofden de naam van de Vader geschreven stond.’ Zijn vrouw Margje ziet in de onweerslucht slechts een uitgestoken tong (224). Verder noem ik: de jonge Hans kijkt niet om, bang om in een zoutpilaar te veranderen (51), bij de stookoven in de kas moet hij denken aan Sadrach, Mesach en Abednego en aan hellevuur (85), bij een afvalverbranding aan een profetie van Maleachi (139f), water uit de kraan is water uit de rots in de woestijn (174), niet willen vrijen is noli me tangere (177) en zaadspilling doet aan Onan denken (279). Als zijn buurman een stukje land van hem wil kopen, fungeert de geschiedenis van koning Achab en de wijngaard van Nabot daarvoor als interpretatiekader en ethisch richtsnoer (244, 277). De schroeven van het golfslagbad van de buurman doen denken aan het visioen van Ezechiël (351) en zijn verliefdheid op de vriendin van zijn zoon aan David en Batseba (387). Ook het keerpunt in het hele levensverhaal van Hans, de bekeringservaring, wordt door hem beleefd als een Bijbelse geschiedenis. Hans beleeft en interpreteert zijn bekering vanuit de roeping van Samuël (‘Ja Heere, hier ben ik’, 170).

Wereldmijding

Het tragische van het verhaal is dat voor Hans de uitredding uit het kwaad samenvalt met de uitredding uit de wereld: hoe meer Hans zich betrokken weet op de God van de Bijbel, hoe meer hij zich in zichzelf opsluit en zich afsluit van de mensen om hem heen. Het kwaad en de wereld worden dus synoniem. Leidt een Bijbels interpretatiekader dan automatisch tot wereldmijding? De ontwikkeling van Hans suggereert van wel. Hij raakt teleurgesteld in de mensen door zijn ervaringen met een manipulatieve hospita, opportunistische mannenbroeders en een gewiekste buurman. De geschiedenis herhaalt zichzelf voortdurend: Hans laat zich door hen misbruiken, hij voelt dat wel aan, maar hij wil ze te vriend houden. Hij lijkt zich op een bijna masochistische wijze mee te moeten laten voeren door de wil van anderen. Het enige alternatief voor hem is resignatie. ‘Wens slechts met God en zijn engelen gemeenzaam te zijn en vermijd kennismaking met anderen,’ zo leest hij bij Thomas à Kempis (‘Soli Deo et angelis eius opta familiaris esse: et hominum notitiam devita.’ Imitatio Christi, I.8.1; 343). Het lukt Hans niet om hierover te communiceren met zijn gezin. Hans’ vrolijkheid verandert in ernst (325) en angst (440). Hij wordt tobberig en zijn schuldgevoelens groeien. Let wel: zijn schuldgevoelens ten opzichte van Christus, niet ten opzichte van zijn vrouw en kinderen (318). Zijn jongste zoon constateert dan ook terecht dat Hans zich alleen om zichzelf bekommert in plaats van de mensen om hem heen (398). Hiermee schetst Siebelink een vorm van calvinisme die met al zijn Bijbels taalgebruik toch een zeer geringe Bijbelse inhoud heeft. Je zou wensen dat Hans Sievez eens ter kerke was gegaan bij dominee Breukelman uit Simonshaven. Dan had hij kunnen horen dat een christen niet allereerst wordt geroepen om als individu zalig te worden in een hiernamaals, maar om de gezegende te zijn voor de mensen om hem heen!

Bidden en ontstichten

Laat mij ten slotte enkele gepaste woorden citeren van M.H. Verhoeve-Meeuse uit de Gezinsgids (‘christelijk magazine voor het gezin’) van 5 januari 2006, waarbij het gebed ook voor de vrome lezer als onmisbaar beschouwd wordt: “Stichtelijk is het boek zeker niet. De verwrongen weergave van het calvinisme, enkele vloeken [welgeteld 3 stuks: ‘verdomme’, ‘Christus, godsamme nog an toe’, 82; ‘godverdomme’ (220), GvZ] en de erotische passages [98?, 100v?, 177v?, 271?, 278v, 312?, 320?, 379f?] vormen een hoge drempel voor de christelijke lezer. Deze kan het boek maar beter in de kast laten staan. Anderzijds is het wel een meeslepend verhaal van een religieuze kerkverlater [Siebelink zelf], die terugblikt op zijn calvinistische wortels. Wie het boek wil lezen, bijvoorbeeld voor studie, heeft een zekere bijbelse en literaire ruggengraat nodig. Gebed vooraf is onmisbaar. Schroom niet het boek aan de kant te leggen, wanneer het bij nader inzien toch te veel ontsticht.”

Gerard van Zanden