Barth voor in de vakantiekoffer

logoIdW

BARTH VOOR IN DE VAKANTIEKOFFER

Dit voorjaar heeft Frans Willem Verbaas zijn vierde literaire ei gelegd. Het boek heet De vierde vrouw en gaat over een Karl Barth die de uiterste leeftijd bereikt die God aan de postdiluviale mens toebedacht. Genesis 6: 3 luidt: ‘Mijn levensgeest mag niet voor altijd in de mens blijven, hij is immers niets dan vlees; hij mag niet langer dan honderdtwintig jaar leven’ (NBV). Helemaal aan het eind van de Thora, in Deuteronomium 34: 7, bereikt de grote Mozes als enige Bijbelse figuur deze uiterste leeftijd en daarmee wordt er een mooie, weldoordachte pentateuchale inclusio gevormd met Genesis 6. Maar niet alleen de grootste Bijbelse profeet Mozes, ook de grootste na-Bijbelse profeet Barth is uiteindelijk niets dan vlees, zo lijkt de gedachte van Verbaas te zijn. En die aardige gedachte wordt op een heel prettige manier uitgewerkt door Verbaas in zijn nieuwe boek. Telkens worden fictieve vertellingen over de hedendaagse Barth afgewisseld met minder fictieve vertellingen over de historische Barth. Volgens het NRC kun je het boek onderbrengen bij het subgenre ‘theologische roman’. Laat dat mijn keuze rechtvaardigen om de roman op deze plek niet zozeer vanuit een literair perspectief, maar vanuit een theologisch perspectief te bespreken.

Een ‘theologische roman’

De vierde vrouw kan goed gelezen worden als een inleiding op de theologie en biografie van Karl Barth. Barths theologische inzichten worden op een vereenvoudigde en begrijpelijke manier weergegeven. In dat opzicht kun je het boek vergelijken met een kinderbijbel: zoals een kinderbijbel de Bijbelse vertelstof wat aantrekkelijker en begrijpelijker maakt door saillante details te benadrukken, door de personages te psychologiseren en door ogenschijnlijk irrelevantie of onbegrijpelijke passages te schrappen, zo gaat ook Verbaas uiterst doelgericht en creatief te werk in zijn theologisch-historisch overzicht van Karl Barths wetenschappelijke carrière. Uiteraard lezen we over de eerste theologische aanzetten in Barths kindertijd en tijdens zijn roekeloze studentenleven, over zijn eerste gemeente en hoe hij daar de mensen de kerk uit joeg met zijn intellectuele preken, over zijn flirt met het socialisme, over Nein! en het verweer tegen de natuurlijke theologie, over Barmen, over de aanvang van de Kirchliche Dogmatik, over de audiëntie bij de paus, en ga zo maar door. Telkens wordt de theologische kern er uitgelicht en wordt die ingekaderd door een vlotte biografische vertelling. Het voordeel van deze aanpak is dat de theologische stof toegankelijk wordt voor een breed publiek. Want inderdaad, zoals Verbaas Barth terecht in de mond legt: wie leest er nu nog uit de KD? Je kunt al een setje kopen voor minder dan 100 euro en soms krijg je de hele serie zelfs cadeau. Voor iemand die het niet kan opbrengen om de talloze pagina’s van de KD door te worstelen, of zich zelfs zodanig laat afschrikken door de omvang van het witte gevaarte dat de banden überhaupt niet aangeraakt worden, biedt Verbaas een redelijk overzichtelijke, leesbare en bovendien vermakelijke inleiding. Het nadeel van deze toegankelijke aanpak is dat de theologie van Barth op deze manier sterk gerelativeerd wordt en daardoor significant aan kracht dreigt te verliezen. Als je namelijk met Verbaas kiest voor een biografische insteek, dan ga je de theologie van de gebiografeerde theoloog bijna onvermijdelijk ook vandaaruit verkláren en ontneem je zijn theologie de mogelijkheid om voor zichzelf te spreken. Waar dit gevaar ooit werkelijkheid werd in de klassieke historisch-kritische Bijbeluitleg waartegen Barth ten strijde is getrokken, wordt die benadering ironisch genoeg opnieuw gecultiveerd in deze biografie van diezelfde Barth, waar de relativering bovendien Barth zélf in de mond wordt gelegd. Je zou daarom kunnen zeggen dat De vierde vrouw als biografische inleiding zeer geslaagd is – het leest onvergelijkbaar veel prettiger dan de klassieke Lebenslauf van Eberhard Busch – maar als inleiding op de theologie van Barth schiet ze tekort. Daarvoor worden er te weinig teksten van de meester zelf geciteerd en geanalyseerd.

Ménage à trois

De crux van het boek, en tegelijkertijd ook het sterkste selling point, is de driehoeksverhouding tussen Barth, zijn echtgenote Nelly en zijn geliefde Charlotte ‘Lollo’ von Kirschbaum, voor generaties theologen een bron van fascinatie en speculatie. Nelly wordt wat eendimensionaal afgeschilderd als de eerzuchtige, moederlijke echtgenote-die-het-allemaal-niet-begrijpt; Lollo is zijn begaafde, nijvere student-assistent, zijn toegewijde geestverwant die als geen ander begrijpt waar Barth mee bezig is. Zonder háár zouden de overstelpende creativiteit en productiviteit van Barth niet hebben kunnen bestaan. ‘Zonder háár geen KD!’, zo neemt Verbaas met enige gretigheid over van enkele feministische Barthstudies uit de jaren ’90. Dat mag allemaal waar wezen, of misschien is het wel hopeloos overdreven, dat weet ik niet. Evenmin weet ik óf en hoe vaak en tot op welke leeftijd Barth en zij het bed gedeeld hebben (Verbaas lijkt daar aanmerkelijk meer van te weten dan de historische bronnen ons te kennen geven). Hoe het ook zij: Barth blijft zijn leven lang bezig om deze twee vrouwen bij zich te houden. Ronduit vergezocht is de suggestie dat de spanningsvolle en moeizame driehoeksrelatie tussen Barth, Nelly en Lollo een krachtige drijfveer achter de KD zou zijn. Telkens hoor je Barth in theologische termen over de driehoeksrelatie met Nelly en Lollo spreken, bijvoorbeeld als een ‘onmogelijke mogelijkheid’. Nu zou je dit soort opmerkingen van Barth nog kunnen opvatten als theologische knipoogjes. Maar als Verbaas Barth laat zeggen: ‘Al die brave orthodoxen, die mij allemaal veel te lichtzinnig vinden, die hebben hun mond altijd vol van zonde en schuld. Maar ík weet tenminste wat het is om zondaar te zijn, ík weet wat het is schuld te dragen’ (p. 353) om daarmee een expliciet verband te leggen tussen de verzoeningsleer van de KD en zijnménageàtrois met zijn twee vrouwen, dan doet dat toch wel erg vergezocht aan. Temeer daar het volstrekt indruist tegen het zondeloze beeld dat Verbaas schetst van Barth op de overige pagina’s van het boek.

Een ongelukkig titel

Op de laatste pagina’s van het boek wordt de titel verklaard. De stokoude Barth oreert: ‘Hoewel het Duits, onze dierbare moedertaal, het geslacht van zelfstandige naamwoorden zorgvuldig heeft bewaard, was het mij in mijn honderdjarige theologische loopbaan nooit eerder opgevallen dat het die en niet der of das Predigt is. Zo schoot mij plotseling de volgende gedachte te binnen: de preek is een vrouw!’ Vervolgens wordt er een etymologische link gelegd met het Latijnse praedicatio, net als de Duitse en de Nederlandse preek ook een meisje. Zo wordt ‘de preek’ door Verbaas aangewezen als de vierde vrouw in het leven van Barth, naast jeugdliefde Rösy, echtgenote Nelly en minnares Lollo. Met die constructie vliegt Verbaas toch echt grandioos uit de taalkundige bocht. Dat het taalkundige geslacht van praedicatio/Predigt/preek vrouwelijk is, zegt natuurlijk in het geheel niets over biologisch gender of over wat men in cultureel opzicht al dan niet verstaat onder ‘vrouwelijk’. Wat is er vrouwelijk aan ‘abominatio’ (gruwel), ‘infitiatio’ (ontkenning) en ‘verberatio’ (afranseling), om zomaar een paar vrouwelijke Latijnse substantiva te berde te brengen? Niets natuurlijk, behalve hun taalkundig geslacht dat, volstrekt onafhankelijk van de woordbetekenis, wordt bepaald door de substantiverende uitgang -tio. Dat geldt dus ook voor de praedicatio, de ‘prediking’. Je kunt zo’n onverantwoorde taalassociatie tussen ‘vrouwen’ en ‘prediking’ toch bezwaarlijk een taalkundig onderlegd theoloog als Barth in de mond leggen. Voeg daaraan toe dat de constatering van de ‘vierde vrouw’ na 371 pagina’s volstrekt uit de lucht komt vallen, en je moet toch zeggen dat deze laatste wending, en daarmee ook de titel van het boek, niet zo gelukkig gekozen is.

Auto-biografie

Ondergetekende kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de vertellingen over zowel de hedendaagse als de historische Barth worden versierd met talloze details die meer zeggen over de auteur dan over Barth. Misschien is dat altijd wel waar, dat een biografie tegelijkertijd een autobiografie van de auteur is. Ik noem: eerbied voor de schoonheid van het Afrikaanse continent en de fascinatie voor de corruptie die door zowel onderdrukkers als onderdrukten in stand wordt gehouden. Ik noem ook de omschrijving van het sublieme rijgenot van de Citroën DS, ook schrijver dezes niet onbekend. Door dergelijke (auto)biografische elementen ademt het boek een sfeer van onbezonnenheid, zintuiglijkheid en frivoliteit. In dat opzicht is het boek van Verbaas echt een roman, in de zin van: een geromantiseerde vertelling. Zo zul je protagonist Barth op geen enkel moment betrappen op onprettige karaktertrekken. Op elke pagina lezen we over Barth zoals we hem graag zien: als een gevatte, pientere, scherpzinnige, vrolijke, rustige en hartelijke man die met zijn charme het hart van vele vrouwen weet te veroveren. Soms lijkt het haast een jeugdroman, een jongensboek over een onbesuisde virtuoze held – en eigenlijk is dat wel knap, als je ervoor kiest om als protagonist een bijna 120 jaar oude theoloog op te voeren. Mocht u dit najaar nog op vakantie gaan: deze feel-goodlectuur zal u stellig regelmatig doen glimlachen. En wellicht steekt u er ook nog wat van op!

Gerard van Zanden

F.W. Verbaas, De vierde vrouw. De wonderlijke lotgevallen van een tegendraads theoloog, Zoetermeer: Mozaïek, 2013, 382 pp.