Poesjkin festival in Gelderland

logo-idW-oud

 

POESJKIN FESTIVAL IN GELDERLAND

Apeldoorn pakt groots uit

Het is dit jaar 170 jaar geleden dat Ruslands grootste dichter Aleksandr Poesjkin (1799-1837) tijdens een duel om het leven kwam. Hij wordt wel vergeleken met Mo-zart en voor Rusland is Poesjkin wat Shakespeare voor Groot-Brittannië en Dante voor Italië is.

Van 5 tot 21 mei wordt in Gelderland het Poesjkin Festival gehouden. Aan het festi-val werken vijftien kunstinstellingen mee. De grootste producties spelen in Arnhem, Nijmegen en Apeldoorn.

‘Het is moeilijk iets over Poesjkin te zeggen tegen iemand die niets van hem weet. Poesjkin is een groot dichter. Napoleon is minder groot dan Poesjkin. En Bismarck is niets in vergelijking met Poesjkin. En Alexander I, II en III zijn gewoon kleine jon-gens in vergelijking met Poesjkin’, aldus de Russische absurdistische schrijver Daniil Charms op 15 december 1936 aan de vooravond van de grote terreur van 1937, het jaar ook waarin de Sovjetunie de honderdste sterfdag van Poesjkin herdacht.

Poesjkin is een buitengewone verschijning, misschien wel de enige ware verschijning van de Russische geest, heeft de schrijver Gogol eens gezegd en Dostojevski voegde er aan toe: en een profetische verschijning.

Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin werd 6 juni 1799 in Moskou geboren. Van vaders-kant stamde hij af van oude adel; van zijn moeder kan de familielijn doorgetrokken worden tot Abram Petrovitsj Hannibal, een Ethiopische koningszoon die als pleeg-kind van Peter de Grote carrière maakte in het Russische leger. Thuis werd er Frans gesproken. De verhouding met zijn ouders was slecht en zijn moeder stak niet onder stoelen of banken dat hij niet gewenst was. Ook de verhouding met zijn vader bereik-te een dieptepunt en hij werd verbannen naar het familielandgoed.

Een van zijn eerste wapenfeiten is het uit 1816 stammende gelegenheidsgedicht ‘Aan de Prins van Oranje’ (de latere Willem II) waarvoor hij werd beloond met een gouden horloge. Na het lyceum werd hij ambtenaar bij buitenlandse zaken. Veel richtte hij daar niet uit. Hij concentreerde zich op het uitgaansleven en het dichterschap. In 1820 verschijnt ‘Ruslan en Ljoedmilla’, een verhalend gedicht dat hem door de frisse stijl en de fantastische sprookjeselementen op slag beroemd maakt. Andere gedichten vielen bij de autoriteiten (censuur) minder in de smaak en nog hetzelfde jaar werd hij overgeplaatst.

In die periode zien de ‘Kaukasische gevangene’ en ‘De Zigeuners’ het licht.

In 1824 onderschept de geheime politie een brief van Poesjkin die atheïstische op-merkingen bevat. Hij wordt uit overheidsdienst ontslagen en verbannen naar het landgoed van zijn ouders. Daar ontstaat onder andere ‘Boris Godoenov’, een Sha-kespeariaans drama dat we mogen beschouwen als het resultaat van Poesjkins groei-ende belangstelling voor de Russische geschiedenis. Achteraf gezien is de verban-ning een geluk bij een ongeluk. In december 1825 vindt in Petersburg de Dekabris-tenopstand plaats, een wat onbeholpen poging om de Russische monarchie op een westers spoor te zetten. De opstand draaide op een fiasco uit, niet in de laatste plaats omdat de rebellen zelf niet wisten wat ze precies moesten doen. Nicolaas I, die dan pas de troon heeft bestegen, grijpt hard in. De schuldigen, waaronder veel van Poesjkins vrienden worden verbannen of opgehangen. In 1826 wordt Poesjkin bij de tsaar ontboden. De vorst zegt in een tête à tête zijn verbanning op te zullen heffen, maar geeft hem ook te verstaan dat Poesjkin op zijn tellen moet passen. Alles wat Poesjkin gepubliceerd wenst te zien moet eerst door de tsaar zelf worden goedge-keurd. Benckendorff, de chef van de geheime politie, en niet Nicolaas zelf, trad als censor op. Ook werd Poesjkins naam een gevoelige slag toegebracht, toen in 1828 een kopie van het gedicht ‘Graviilida’ boven water kwam, waarin de engel Gabriël de maagd Maria verleidt. Tegenover de tsaar ontkende hij het auteurschap.

Op 18 december 1830 trad Poesjkin in het huwelijk met de beeldschone Natalja die dol was op het uitgaansleven en zich nauwelijks interesseerde voor zijn literaire activiteiten. Weldra kreeg Natalja Poesjkin een liaison met de Fransman Georg D’Anthès en die verhouding versterkte Poesjkins jaloezie. Hij daagde D’Anthès uit tot een duel, dat op 27 januari 1837 plaatsvond, en Poesjkin raakte daarbij dodelijk gewond en twee dagen later stierf hij.

Het hoofdwerk van de dichter is ‘Jevgeni Onegin’, een episch dichtwerk op rijm van 5300 versregels en is in de geschiedenis van de wereldliteratuur vrijwel een unicum. Zo ging dit werk de geschiedenis in evenals de ‘Don Quichote’ van Cervantes, als de ‘Hamlet’ van Shakespeare, als de ‘Faust’ van Goethe. Wat Poesjkin zo uniek maakt, in proza en poëzie, is zijn ongerepte spontaniteit, aldus Charles B. Timmer en zo is de uitwerking op de lezer van het korte gedicht, zo het effect van een meesterwerk als ‘De bronzen ruiter’, zo is de impressie op de lezer van Poesjkins ‘Boris Godoen-ov’ en zijn vermaarde ‘kleine tragedies’ als ‘Mozart en Salieri’, ‘De stenen gast’, ‘Ridder Schraalhans’, enzovoorts. En – alles overtreffend – ‘Jevgeni Onegin’.

Henk Wolzak