Hte Molotov – Von Ribbentroppact

logo-idW-oud

 

HET MOLOTOV – VON RIBBENTROP PACT

Op 23 augustus 2009 was het zeventig jaar geleden dat Nazi Duitsland en de Sovjetunie een niet-aanvalspact sloten. Voor veel mensen kwam die overeenkomst – ook wel het duivelspact genoemd – toen als een complete verrassing, aangezien de relaties tussen Duitsland en de Sovjetunie, sinds het aan de macht komen van Hitler in 1933, altijd erg gespannen waren geweest. De nationaal-socialistische regering in Berlijn zag het marxisme als een dodelijke bedreiging en wachtte op het juiste moment om een eind te maken aan het gevaar uit het oosten. Bovendien vond Hitler dat Duitsland meer ‘Lebensraum’ nodig had, en dat die alleen gevonden kon worden in Oost-Europa, ten koste van de Slavische volkeren die daar woonden en die, volgens de nazi-ideologie, het lot verdienden gedomineerd te worden door een superieur ras, in dit geval het Germaanse.

Op het moment dat Hitler in 1935 openlijk toegaf een begin te hebben gemaakt aan de herbewapening, was de regering van de Sovjetunie ook actief. Zij sloot met Frankrijk en Tsjechoslowakije een verdrag van wederzijdse bijstand, een coalitie die duidelijk gericht was tegen het Derde Rijk van Hitler dat uit was op expansie. Maar tijdens de crisis om het Sudetenland, een deel van Tsjechoslowakije dat in de zomer en herfst van 1938 door Hitler werd opgeëist, bleek de anti-Duitse alliantie zwak te zijn, tengevolge van de zogenaamde appeasement policy (verzoeningspolitiek) van de westerse mogendheden.

De personificatie van deze politiek was de Franse president Daladier, en meer nog, de Engelse premier Chamberlain. Tijdens de conferentie in München van 20 tot 30 september 1938 kwamen Hitler, Mussolini, Chamberlain en Daladier overeen dat het Sudetenland op 1 oktober 1938 aan Duitsland zou worden afgestaan. Groot Brittannië en Frankrijk gaven zo toe aan de eisen van Hitler, die gesteund werd door Mussolini, zijn Italiaanse collega-dictator. Noch Tsjechoslowakije noch de Sovjetunie mocht aan de conferentie deelnemen, ondanks het feit dat de regering in Moskou verklaard had, in het geval van een Duitse aanval, samen met haar Franse bondgenoot Tsjechoslowakije te hulp te komen. Het was daarom makkelijk te begrijpen dat ‘München’ niet bevorderlijk was voor de relaties tussen de Sovjetunie en de westerse mogendheden.

Hoewel Hitler verklaard had dat hij, afgezien van het Sudetengebied, geen verdere territoriale aanspraken meer zou maken, bleek op 24 oktober 1938 dat deze belofte niets voorstelde. Tijdens een onderhoud tussen de Duitse minister van buitenlandse zaken, Joachim von Ribbentrop, en de Poolse ambassadeur in Berlijn, Josef Lipski, maakte eerstgenoemde de wens kenbaar dat Danzig, de vrije stadsstaat die gecreëerd was door het Verdrag van Versailles, aan Duitsland zou worden teruggegeven. Hij stelde ook de aanleg voor van een exterritoriale weg en spoorlijn door de zogenaamde Poolse corridor (het deel van West-Pruisen dat tot 1919 bij Duitsland hoorde), om zo Oost-Pruisen met de rest van Duitsland te verbinden.

In ruil daarvoor deed hij een vaag aanbod om een alliantie met Polen te sluiten. Het doel hiervan was duidelijk: met Poolse hulp konden de Duitsers makkelijker de USSR binnenvallen, als de tijd rijp was om met het bolsjewisme af te rekenen.

Op 5 januari 1939 werden de besprekingen over de Duits-Poolse relaties op het hoogst denkbare niveau voortgezet, dat wil zeggen tussen Hitler en de Poolse minister van buitenlandse zaken Beck. Hoewel Hitler bereid was de Poolse economische belangen in Danzig te waarborgen en ook garant wilde staan voor de veiligheid van de Poolse grenzen, wees Beck zijn voorstellen van de hand. De Polen waren terecht bevreesd dat Hitler later de hele corridor zou willen inlijven, plus het Poolse deel van Silezië.

Voorlopig gebeurde er niets dat de relaties tussen Duitsland en Polen kon verslechteren, tot Hitler op 15 maart 1939 een einde maakte aan het bestaan van Tsjechoslowakije. Bohemië en Moravië werden een Duits protectoraat; Slowakije werd een Duitse marionetstaat waar Duitse garnizoenen werden gestationeerd. Met het oog op de Duitse verlangens was het duidelijk dat men zich in Warschau extra bedreigd voelde door de concentraties van Duitse troepen, niet alleen aan de westelijke en noordelijke Poolse grenzen, maar nu ook aan de zuidkant. Verder eiste Duitsland op 21 maart, met dreiging van geweld, dat Litouwen het Memel gebied zou afstaan, waar Hitler al de volgende dag, op 22 maart, binnentrok.

Tot Hitlers verbazing begonnen de Engelse en Franse regeringen zich nu in het conflict te mengen. Op 31 maart 1939 verklaarde Chamberlain in het Britse Lagerhuis dat als de Poolse onafhankelijkheid bedreigd werd, Engeland met al zijn beschikbare strijdkrachten Polen te hulp zou komen. De Franse regering stemde in met dat standpunt. Op 13 april volgde een Engelse-Franse garantie voor de grenzen van Roemenië en Griekenland. Ondertussen gaf Hitler het bevel dat uiterlijk op 1 september 1939 begonnen moest worden met Fall Weiss, de codenaam voor de militaire operaties tegen Polen. In een toespraak voor de Rijksdag, op 24 april, herriep hij het non-agressie pact met Polen van 1934.

In Engeland en Frankrijk was men er van doordrongen dat een garantie aan Polen niet veel waard was tenzij de westerse mogendheden de Sovjetunie konden betrekken bij de verdediging van het Poolse territorium. Al in april 1939 stelde de Russische minister van buitenlandse zaken, Litvinov, een Triple Alliantie voor van wederzijdse bijstand, verbonden aan een militaire overeenkomst. Dat voorstel werd echter verworpen en pas op 27 mei kwam er een Franse-Engels tegenvoorstel. Maar de onderhandelingen werden verder verstoord door wederzijds wantrouwen, dat aan de Russische kant nog was vergroot sinds ‘München’, en ook doordat de landen die door Duitsland werden bedreigd (Polen, Roemenië, Estland, Letland en Litouwen) geen Russische troepen op hun grondgebied wilden toelaten. Zij zagen de Sovjetunie als een even grote dreiging voor hun onafhankelijkheid. Een andere negatieve factor voor het welslagen van de besprekingen was dat de Engelsen en de Fransen weigerden in te gaan op de Russische uitnodiging een minister te sturen, bij voorkeur de minister van buitenlandse zaken, om in Moskou te onderhandelen.

Ondertussen waren er tekenen dat het buitenlandse beleid van de USSR een andere kant uitging. Op 10 maart 1939 hield Stalin, tijdens het 18e partijcongres in Moskou, een toespraak over het buitenlandse beleid. Hij verklaarde o.a. dat hij zijn land niet zou laten betrekken bij een conflict met Duitsland, dat werd uitgelokt door Engelse, Franse en Amerikaanse oorlogsstokers. Die hint werd in Berlijn goed begrepen en men streefde naarstig naar verdere toenaderingsvoorstellen uit Moskou. Voor Hitler was het van het grootste belang om, bij een militair conflict met Polen, niet de Sovjetunie, Groot-Brittannië en Frankrijk tegelijkertijd tegenover zich te vinden.

Terwijl Moskou sterk op collectieve veiligheid van het anti-Nazi westen aandrong, was het in feite aan de andere kant onophoudelijk bezig zijn voelhoorns uit te steken om met Berlijn een schikking te treffen. We zouden niet verbaasd zijn. Het verdrag tussen de dictators Stalin en Hitler kwam uiteindelijk niet uit het niets voort. Krivitski van de Russische militaire inlichtingendienst schreef in 1939: “Stalins hele internationale politiek gedurende de laatste zes jaar is een serie manoeuvres geweest om zich in een gunstige positie te plaatsen voor een overeenkomst met Hitler …. hij berekende elke beweging, met een blik op Berlijn. Zijn hoop was in een dusdanige positie te geraken dat Hitler het gunstig zou vinden om op zijn toenaderingen in te gaan”. Goebbels beweerde dat nazi’s en communisten van dezelfde ‘makelij’ waren en die mening werd gedeeld door een andere nazi-leider wiens naam in de geschiedenis niet vergeten is. De Führer zelf: “Wij hebben meer overeenkomsten dan verschillen met het bolsjewisme. Een petit bourgeois sociaal democraat en de vakbondsleider zal nooit een goede nationaal-socialist worden, maar een communist altijd.”

Henk Wolzak